Btw problemen bij publiek private samenwerking
De heffing van btw kan verstoren werken indien de doelmatigheidswinst van publiek private samenwerking (PPS) teniet wordt gedaan door een toegenomen btw druk bij PPS. Hiervan is over het algemeen sprake als er meer wordt uitbesteed dan traditioneel (en er dus meer btw moet worden afgedragen). Deze toename van af te dragen btw is alleen van belang als de uitbesteder is vrijgesteld van btw en er dus geen aftrek van voorbelasting kan plaatsvinden. Dit kan gevolgen hebben voor de keuze voor PPS.
Zorgsector
Voor de diensten van zorg- en verpleeginrichtingen (cure en care) geldt op basis van de BTW-richtlijn een wettelijke vrijstelling voor de btw. Menselijk leed wordt niet belast met btw. De vrijstelling geldt voor zowel winstbeogende als niet-winstbeogende zorginstellingen (belastingplan 2006).
Traditioneel werken zorginstellingen hoofdzakelijk met eigen personeel en besteden naast de bouw van gebouwen weinig uit. Omdat zorginstellingen zijn vrijgesteld leidt uitbesteding van diensten tot een toename van btw-druk.
In dit kader is van belang de ontwikkeling dat in de zorgsector geleidelijk meer marktwerking en afrekening op efficiency wordt geïntroduceerd. Achterliggend motief is het nadeel van het ‘oude’ systeem dat budgetzekerheid tot bestaanszekerheid leidt waardoor instellingen onvoldoende prikkels hebben om kostenbewust en doelmatig te handelen. In het nieuwe systeem worden zorginstellingen geleidelijk zelf verantwoordelijk voor de bekostiging en financiering van investeringen en de daaraan verbonden risico’s. Daarnaast zullen de zorginstellingen meer invloed kunnen uitoefenen op productie, specialisatie van diensten en kostenbeheersing. De potentiële voordelen van PPS worden naar verwachting vele malen groter door de bovengenoemde introductie van meer marktwerking. Dit komt omdat private PPS partners meer zeggenschap en daardoor ruimte krijgen voor een zo efficiënt mogelijke inrichting van de ondersteunende (niet-primaire) processen.
Onderwijssector
Op de personeelskosten van scholen drukt eveneens geen btw omdat onderwijs is vrijgesteld. Scholen moeten wel btw betalen die leveranciers van producten en diensten in rekening brengen. Er zijn geen aanwijzingen dat btw de keuze voor PPS ten opzichte van traditionele bouw zou belemmeren. Weliswaar treedt ook bij scholen een toename van btw-druk op bij uitbesteding van werkzaamheden, maar dit blijkt in de praktijk nauwelijks verstorend te werken. Ten eerste omdat bij traditionele aanpak naast de bouw ook het onderhoud bijna altijd wordt uitbesteed. Daarnaast besteden scholen traditioneel ook andere diensten uit (bijvoorbeeld schoonmaak). Naast het onderwijs wordt slechts een zeer beperkt aantal (facilitaire) werkzaamheden niet uitbesteed door scholen (conciërge).
Infrastructuur en huisvesting
Bij infrastructuur en huisvesting bij de overheid wordt traditioneel veruit het grootste deel van de werkzaamheden uitbesteed. Daarnaast is in de budgetten rekening gehouden met de betaling van btw aan private partijen. De rol van btw is daarom te verwaarlozen bij PPS. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de btw een belemmering vormt voor de keuze voor PPS.
Oplossing voor de zorgsector
Het is niet wenselijk om de vrijstelling af te schaffen omdat dit per saldo de zorg duurder zou maken. De zorginstellingen zouden dan immers btw over hun verzorgingsprijs moeten berekenen. De particulier en/of verzekeringsmaatschappij zou deze vervolgens niet in aftrek kunnen brengen. Het oprichten van een BTW-compensatiefonds voor de zorg is praktisch niet haalbaar en wenselijk. De zorginstellingen zouden dit fonds immers moeten vullen. Daarnaast zou het een tot een toename van de administratieve lasten leiden. In 2002 is een verkenning uitgevoerd naar de invoering van BTW-compensatiefondsen voor andere sectoren (naast gemeente en provincie). De conclusie was dat dit zou leiden tot grote praktische problemen.
Specifieke compensatie van btw kan worden overwogen onder de volgende voorwaarden:
– de zorginstelling moet de ruimte voor efficiencyvoordelen binnen PPS maximaal hebben benut
– de businesscase inclusief btw-compensatie moet een duidelijke positieve meerwaarde voor PPS opleveren
– de toename van de btw-druk door uitbesteding binnen een PPS-project moet verstorend werken bij de keuze voor PPS
Een belangrijk aandachtspunt is dat compensatie van de toename van btw-druk bij zorginstellingen moet voldoen aan de Europese regelgeving voor staatssteun.
BTW en DBFM
In een DBFM-contract (Design, Build, Finance en Maintain) worden alle schakels van ontwerp, bouw, financiering en onderhoud in een geïntegreerd contract aanbesteed. Er wordt in beginsel een vergoeding betaald voor alle elementen gezamenlijk. Als door middel van DBFM een gebouw wordt gerealiseerd zal een dergelijk project plaatsvinden op gronden en/of opstallen die eigendom zijn van de opdrachtgever. Bij realisatie ontstaat een nieuw vervaardigde onroerende zaak. De eigendom zal door natrekking automatisch overgaan op de opdrachtgever. Voor de btw is sprake van een oplevering van een onroerende zaak door degene die de onroerende zaak heeft vervaardigd.
Bij renovatie moet worden beoordeeld of een nieuwe vervaardigde onroerende zaak is ontstaan. Als er geen sprake is van een oplevering is er sprake van een dienst. Voor sommige diensten geldt een vrijstelling, zoals bij verhuur van onroerende zaken. Deze vrijstelling geldt altijd als de huurder geen recht heeft op aftrek (ziekenhuizen, scholen). In DBFM-contracten wordt in de regel bepaald dat de opdrachtgever gedurende het hele project eigenaar blijft of wordt door middel van natrekking. De opdrachtnemer moet zorgen voor beschikbaarheid. Of dit kan worden aangemerkt als het voor gebruik ter beschikking stellen (=verhuur) moet van geval tot geval worden beoordeeld.
Als geen sprake is van verhuur van een onroerende zaak is ter zake van de prestatie 19% btw verschuldigd over de volledige vergoeding die aan de opdrachtgever in rekening wordt gebracht. Daarbij bestaat er geen ruimte om bepaalde elementen (financiering) buiten de heffing te laten.
Bron: Brief 5 september 2005, Fin 2005-801