Hoe vindt de heffing van omzetbelasting plaats? De ondernemer (=belastingplichtige) speelt hierin een grote rol. Hij berekent, geeft aan en voldoet de BTW.
Omzetbelasting (BTW) wordt geheven ter zake van leveringen van goederen en diensten door een ondernemer (1). De BTW wordt berekend over de vergoeding voor die prestaties (2). De omzetbelasting wordt geheven van de ondernemer die de levering of dienst verricht (3). De in een tijdvak verschuldigd geworden BTW moet op aangifte worden voldaan (4). De BTW is een zogeheten voldoeningsbelasting. De belastingplichtige betaalt (=voldoet) zelf op aangifte de verschuldigde belasting (5). Daarnaast is de omzetbelasting een zogenoemde tijdvakbelasting. De BTW moet namelijk over een bepaald tijdvak, meestal een kwartaal, worden voldaan.
Ondernemer = belastingplichtige
Voor de BTW is de ondernemer dus de belastingplichtige. BTW wordt geheven van de ondernemer die de levering en/of de dienst verricht. Hij moet op eigen houtje:
- de verschuldigde BTW berekenen
- de verschuldigde BTW aangeven en
- de verschuldigde BTW betalen aan de belastingdienst.
De BTW-ondernemer speelt dus de hoofdrol. Hij dient kennis te hebben van de geldende BTW-wet- en regelgeving en dient dit op de juiste manier toe te passen. Veel ondernemers zullen zich hiervoor tot een adviseur wenden.
Aangeven en betalen tegelijk
Kenmerkend voor aangiftebelastingen, zoals de omzetbelasting, is dat tegelijkertijd met de aangifte het verschuldigde belastingbedrag wordt betaald. De belastingdienst doet in eerste instantie dus niets, behalve het faciliteren van de belastingplichtige. De belastingdienst legt dus niet, zoals bij de aanslagbelastingen, standaard een aanslag op. Pas als de belastingdienst na controle vindt dat er te weinig btw is betaald, kan zij een naheffingsaanslag opleggen. Eventueel met boete. Een nieuw feit, zoals voor een navorderingsaanslag, is hiervoor niet nodig.
Wanneer moet de btw betaald worden?
Betaling dient plaats te vinden binnen één maand na het einde van het tijdvak (6). De Algemene termijnenwet is hierop niet van toepassing (7). Dit betekent dat de termijn ook kan eindigen in het weekend of op feestdagen. Er is betaald op het moment dat het geld op de bank- of girorekening van de belastingdienst is bijgeschreven (8).
Wat is het tijdvak voor de omzetbelasting?
Het tijdvak voor de BTW is in principe het kwartaal (9). In bijzondere gevallen mag de inspecteur een ander tijdvak aanwijzen. BTW is verschuldigd op het moment dat de factuur wordt uitgereikt of op het moment dat de dienst of de levering wordt verricht.
Wanneer kan de belastingdienst naheffen (en wanneer niet)?
Als BTW die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de belastingdienst de te weinig geheven BTW naheffen door middel van een zogeheten naheffingsaanslag (10). Een nieuw feit, zoals we dat kennen van de aanslagbelastingen, is voor een naheffingsaanslag niet vereist. De reden hiervoor is dat de belastingdienst nog niet eerder een oordeel heeft geveld over de fiscaal relevante feiten en omstandigheden. Dit heeft te maken met de methode van heffen van de BTW. Deze wordt immers berekend, aangegeven en voldaan door de belastingplichtige. De belastingdienst heeft een controlerende functie. Als zij bij controle constateert dat er te weinig BTW is geheven, zijn de gegevens in die aangifte in beginsel nieuw voor de belastingdienst. Een nieuw feit is dan niet nodig.
Dit betekent echter niet dat de belastingdienst altijd een naheffingsaanslag kan opleggen. Als er bijvoorbeeld een boekenonderzoek of vooroverleg heeft plaatsgevonden, kan er geen naheffingsaanslag worden opgelegd op grond van het vertrouwensbeginsel (11).
Met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een verzoek van de belastingplichtige, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van BTW, of teruggaaf van BTW is verleend door de belastingdienst (12). Als de belastingdienst fouten maakt bij ambtshalve vermindering van een aanslag (13), kan de belastingplichtige niet met een naheffingsaanslag worden geconfronteerd (14).
Het is ook niet mogelijk BTW na te heffen, die alleen is betaald, maar waarvan geen aangifte is gedaan (15).
Hoe lang kan de belastingdienst naheffen?
De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend (16).
De rechter mag niet ambtshalve beoordelen of een naheffingsaanslag binnen de termijn is opgelegd. Alleen als de belanghebbende een beroep doet op termijnoverschrijding (17).
Waarom is het naheffingstijdvak van belang?
Aangezien de bevoegdheid tot naheffen in de tijd is beperkt, is het belangrijk dat in de naheffingsaanslag het naheffingstijdvak is vermeld. Als in een naheffingsaanslag geen tijdvak is vermeld, wordt deze vernietigd (18). Het naheffingstijdvak is het tijdvak waarover de te weinig betaalde BTW wordt nageheven. Een naheffingsaanslag kan meerdere tijdvakken omvatten, zolang maar duidelijk is welke. Als de aanslag betrekking heeft op feiten buiten het tijdvak ontbreekt de grondslag, tenzij er sprake is van een duidelijke, voor de belastingplichtige kenbare vergissing.
Wie krijgt de naheffingsaanslag?
De naheffingsaanslag wordt opgelegd aan degene die de belasting had behoren te betalen (19). Voor de BTW is dit de ondernemer.
Boete
De belastingdienst kan onder omstandigheden samen met de naheffingsaanslag een boete opleggen aan de ondernemer die geen of niet voldoende BTW heeft betaald.
VOETNOTEN
(1) Art. 1, onder a, Wet op de omzetbelasting 1968.
(2) Art. 8, lid 1, Wet op de omzetbelasting 1968.
(3) Art. 12, lid 1, Wet op de omzetbelasting 1968.
(4) Art. 14, lid 1, Wet op de omzetbelasting 1968.
(5) Art. 14, Wet op de omzetbelasting 1968 in combinatie met hoofdstuk IV, Algemene wet inzake rijksbelastingen.
(6) Art. 19, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen.
(7) Art. 19, lid 5, Algemene wet inzake rijksbelastingen.
(8) HR 20 december 1967, BNB 1968/156.
(9) Art. 19, lid 2, Algemene wet inzake rijksbelastingen jo. art. 25, lid 1, Uitvoeringsregeling AWR.
(10) Art. 20, lid 1 en 2, Algemene wet inzake rijksbelasting.
(11) HR 8 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3211.
(12) Art. 20, lid 1, tweede volzin, Algemene wet inzake rijksbelastingen.
(13) Art. 65, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen.
(14) HR 21 augustus 1996,ECLI:NL:HR:1996:AA1702. Zie ook HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9883.
(15) HR 8 januari 1997, nr. 31.657.
(16) Art. 20, lid 3, Algemene wet inzake rijksbelastingen.
(17) HR 17 december 2004, NTFR 2005/47.
(18) HR 17 maart 2006, NTFR 2006/416.
(19) Art. 20, lid 2, Algemene wet inzake rijksbelastingen.