Is grond voor de aanleg van een golfbaan een bouwterrein voor de btw? Over die vraag heeft de Hoge Raad zich gebogen.
Feiten en omstandigheden
Er is grond aangekocht met als doel er een golfbaan aan te leggen. Voorafgaand aan de verkrijging van de grond is deze bewerkt:
– gewassen zijn verwijderd
– grasland is gescheurd
– grond is uitgegraven met het oog op de aanleg van waterpartijen
– hoogteverschillen zijn aangebracht
– weg + parkeerplaats is aangelegd ten behoeve van bouwverkeer
Na verkrijging zijn voor de aanleg van de golfbaan de volgende werkzaamheden verricht:
– aanbrengen 200.000 m3 zand + toplaag
– verrichten grondwerk water 150.000 m3
– aanleg putten en 100 km drainage
– maken van bruggen en waterpartijen met beschoeiingen (500 m)
– opmetselen van afslagplaatsen
– realiseren van duikers (440 m) en bunkers (65 stuks)
– aanleg toegangsweg en paden (3500 m)
– beregeningsinstallaties met pomphuizen
– schuilhutten (6 stuks)
Op later aangekochte grond is een clubhuis gebouwd en een parkeerterrein aangelegd.
Belastingplichtige heeft de grond als bouwterrein dus met btw en zonder ovb geleverd. De inspecteur vond dat er geen sprake was van een bouwterrein en dat de vrijstelling ovb dus niet van toepassing was.
Het Hof was van mening dat de realisatie van het golfcomplex moest worden aangemerkt als bebouwing van de grond. Gelet op de aard en de omvang van de werkzaamheden voorafgaand aan de verkrijging is er dus sprake van de levering van een bouwterrein.
Staatssecretaris in cassatie
- voor de beoordeling of sprake is van een bouwterrein zijn ten onrechte de bouwwerkzaamheden mbt het clubhuis meegenomen
- golfbaan kan niet worden beschouwd als een bebouwd terrein, omdat voor het merendeel sprake is van aanpassen van een terrein met natuurlijke materialen en dit dus gelijk moet worden gesteld met de aanleg van een park of het inrichten van een sportterrein met natuurlijke materialen.
Hoge Raad
Als bouwterrein (art. 11 lid 4 Wet OB) wordt beschouwd onbebouwde grond:
- waaraan bewerkingen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden of
- ten aanzien waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen die uitsluitend dienstbaar zijn aan de grond of
- in de omgeving waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen of
- ter zake waarvan een bouwvergunning is verleend
met het oog op de bebouwing van de grond.
Het begrip bouwwerk dient ruim te worden uitgelegd. Naast “echte” gebouwen zoals huizen, kantoren, schuren en dergelijke, vallen daar bijvoorbeeld ook onder bruggen, tunnels, viaducten, straten, wegen, pleinen en sluizen. Ook atletiekbanen, kunstgrasvelden en sportvelden omgeven door tribunes kunnen hieronder worden gerangschikt. Indien bij het aanleggen van een sportveld evenwel slechts sprake is van het egaliseren en inzaaien van de grond kan niet worden gesproken van een bouwwerk. Bij een combinatie van bebouwde en onbebouwde grond dient te worden beoordeeld of die delen in het maatschappelijk verkeer een zelfstandige betekenis hebben en in die zin afzonderlijk (kunnen) worden gebruikt (Kamerstukken II 1995/1996, 24 703, nr. 3).
Bij de beoordeling of afzonderlijk geleverde onbebouwde terreinen als bouwterreinen moeten worden aangemerkt, moet acht worden geslagen op hetgeen ten tijde van de levering is beoogd met de terreinen.
Voor die beoordeling is van belang vast te stellen of de golfbaan en het clubhuis zich na gereedkomen al of niet lenen voor zelfstandig gebruik. Wanneer van zelfstandig gebruik sprake is, zijn de bewerkingen aan de percelen uitsluitend geschied met het oog op de aanleg van de golfbaan en niet mede met het oog op de bouw van het clubhuis.
Indien het Hof zijn hiervoor veronderstelde uitgangspunt heeft gegrond op de opvatting dat het al dan niet zelfstandig gebruik van de golfbaan ten opzichte van het clubhuis niet van belang is voor het oordeel dat de percelen ‘bouwterreinen’ zijn, berust het uitgangspunt in zoverre op een onjuiste rechtsopvatting.
Indien het Hof zijn oordeel dat de percelen ‘bouwterreinen’ zijn, erop heeft gegrond dat de golfbaan enerzijds en het clubhuis anderzijds zich niet lenen voor zelfstandig gebruik, is dat oordeel wegens het ontbreken van een feitelijke vaststelling op dit stuk ten onrechte niet met redenen omkleed.
Of sprake is van bebouwing hangt af van het antwoord op de vraag of, en in hoeverre, de (op het tijdstip van de verkrijging reeds verrichte, alsmede de op dat tijdstip voorgenomen) werkzaamheden tot gevolg hebben dat op de percelen bouwwerken worden opgericht, eventueel met ‘erbij behorend terrein’. Hierbij verdient opmerking dat het bewerken van een terrein met natuurlijke materialen, zoals het met deze materialen (zoals zand, klei, veen, en dergelijke materialen) aanbrengen van glooiingen, het verrichten van werkzaamheden met het oog op het inzaaien van gras of het planten van bomen en struiken, als zodanig geen werkzaamheden zijn die ertoe leiden dat een bouwwerk ontstaat. Evenmin is van dergelijke werkzaamheden sprake bij het uitgraven van een terrein om een verdieping aan te brengen of een waterpartij aan te leggen. Een bouwwerk is immers een met de grond verbonden constructie. Voorzieningen zoals hiervoor bedoeld (glooiingen, grasvelden, perken met bomen en struiken, alsmede vijvers en sloten) zijn niet als zodanig aan te merken.
Indien met betrekking tot een bepaald terrein werkzaamheden met het oog op het treffen van voorzieningen als zojuist bedoeld worden verricht naast het oprichten van bouwwerken op dat terrein, hangt het af van de omstandigheden van het geval of na voltooiing kan worden geconcludeerd dat een dergelijk terrein als geheel heeft te gelden als bebouwde grond. Omstandigheden die daarvoor in het bijzonder van belang kunnen zijn, zijn de omvang van de op de percelen voorziene bouwwerken en de verhouding tussen het bebouwde en het onbebouwde gedeelte van het terrein. Ook de aard van een bouwwerk kan van belang zijn. Het oprichten van een bouwwerk dat dienstbaar is aan onbebouwde grond, bijvoorbeeld een drainagebuis in of een hekwerk rond een weiland, leidt niet ertoe dat het terrein heeft te gelden als bebouwde grond.
Tevens dient in aanmerking te worden genomen dat, ongeacht de omvang van het bouwwerk of de bouwwerken en ongeacht de verhouding tussen het bebouwde gedeelte en het onbebouwde gedeelte van het terrein, het onbebouwde gedeelte ‘erbij behorend terrein’ kan zijn. In dat geval hebben beide gedeelten te gelden als bebouwde grond.
De Hof uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.