Arrest d.d. 11 september 2012
Zaaknummer 200.062.021/01
(zaaknummer rechtbank 421474 CV EXPL 09-14254)HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDENArrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Menzis Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Zwolle,
kantoorhoudend te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Menzis,
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest van 4 mei 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest heeft op 26 augustus 2010 een comparitie van partijen plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven genomen met als conclusie:
bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis dat op 11 maart 2010 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, onder zaaknummer 421474 tussen partijen is gewezen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar inleidende vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar inleidende vordering inclusief de vermeerdering af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
Daarna heeft Menzis een memorie van antwoord genomen met als conclusie:
te bevestigen het vonnis van de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, d.d. 11 maart 2010 onder zaak/rolnummer 421474 CV EXPL 09-14254 tussen Menzis als eiseres en [appellante] als gedaagde gewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter van 11 maart 2010 twee grieven geformuleerd.
De verdere beoordeling
De feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1.1 van genoemd vonnis van 11 maart 2010 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Aangevuld met de feiten die overigens nog als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken zijn komen vast te staan, kan in dit hoger beroep van het volgende worden uitgegaan.
1.1 [appellante] is bij Menzis tegen ziektekosten verzekerd. Zij heeft een basisverzekering onder polisnummer 12474363.
1.2 Op grond van de verzekeringsovereenkomst is [appellante] de premie maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigd. De nominale premie bedroeg in 2008 € 90,25 per maand en in 2009 € 92,- per maand.
Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
2. Menzis heeft, na vermeerdering van eis, de volgende bedragen van [appellante] gevorderd:
a) ter zake van achterstallige premies over de periode augustus 2007 tot en met januari 2009 en over de periode juli 2009 tot en met september 2009, alsmede ter zake van het eigen risico/de eigen bijdrage over het jaar 2008 : € 1.923,90;
b) ter zake van wettelijke rente tot 14 augustus 2009 over de sub a genoemde bedragen: € 127,65;
c) ter zake van buitengerechtelijk incassokosten inclusief btw: € 357,-.
In totaal derhalve € 2.408,55.
3. [appellante] heeft aangevoerd dat Menzis niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan, nu zij weliswaar factuurnummers heeft opgesomd, maar de onderliggende facturen niet in het geding heeft gebracht. [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat Menzis daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, althans dat haar deze moet worden ontzegd. Tevens heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen de gevorderde incassokosten.
4. De kantonrechter heeft de vordering van Menzis met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.
De kantonrechter heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
Hoewel de kantonrechter met [appellante] van oordeel is dat Menzis bij dagvaarding tekort schiet in de op haar rustende substantiëringsplicht, is de kantonrechter tevens van oordeel dat dat gebrek [appellante] niet onredelijk in haar belangen heeft geschaad. Zo heeft [appellante] weliswaar gesteld dat de desbetreffende facturen niet in het geding zijn gebracht, maar zij heeft niet betwist deze aan haar eigen adres te hebben ontvangen. Alleen op grond daarvan moet al worden aangenomen dat het [appellante] bekend is waarop de vordering van Menzis betrekking heeft. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat Menzis haar vordering bij conclusie van repliek voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Door [appellante] is de omvang van de door Menzis gevorderde premies en het bedrag aan eigen risico voor het jaar 2008 niet weersproken en ook overigens is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Uit de stelling van [appellante] dat zij wel eens premie betaalt kan daarentegen zelfs worden afgeleid dat zij erkent de premie, waarvan zij de verschuldigdheid dus niet betwist, vaak niet heeft betaald.
Bespreking van de grieven
5. Grief I klaagt dat de kantonrechter [appellante] ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.051,55.
[appellante] voert ter toelichting op deze grief allereerst aan dat de kantonrechter had moeten eisen dat Menzis de desbetreffende facturen in het geding zou brengen en dat eerst daarna van [appellante] had kunnen worden verlangd dat zij inhoudelijk verweer voerde. De kantonrechter had aan de stelling van [appellante] dat zij “wel eens” premie heeft betaald, niet de conclusie mogen verbinden dat zij de premie, waarvan zij de verschuldigdheid niet betwist, vaak niet heeft betaald, zo betoogt [appellante].
6. Het hof verwerpt dit standpunt van [appellante] en overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat [appellante] uit hoofde van haar verzekeringsovereenkomst met Menzis gehouden is de premie maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen.
[appellante] heeft de verschuldigdheid van de premie niet betwist en heeft ook de hoogte van de door Menzis gevorderde maandelijkse premie en het eigen risico niet weersproken, in hoger beroep zo min als in eerste aanleg.
Menzis heeft bij conclusie van repliek duidelijk uiteengezet waarop haar vordering betrekking heeft: zij heeft aangegeven dat [appellante] het eigen risico/de eigen bijdrage over het jaar 2008 onbetaald heeft gelaten en voorts heeft zij de maanden genoemd waarin [appellante] de premie onbetaald heeft gelaten. Voor zover [appellante] had willen betogen dat zij de desbetreffende premies en het eigen risico wel heeft betaald – het hof heeft een dergelijke stelling niet in de stukken van [appellante] kunnen ontwaren – had het op de weg van
[appellante] gelegen aan te geven dat en wanneer zij betalingen had gedaan en tot welk bedrag. De stelling dat zij ‘wel eens’ premie heeft betaald, volstaat daartoe niet.
De omstandigheid dat Menzis niet in staat is thans nog afschriften van de indertijd verzonden facturen over te leggen, maakt dat niet anders.
De verplichting van [appellante] om de premies – die bij vooruitbetaling moeten worden voldaan – en het eigen risico te voldoen, vloeit immers rechtstreeks voort uit de verzekeringsovereenkomst en vindt haar grondslag niet in de facturen.
7. [appellante] heeft zich in de toelichting op grief I voorts nog beklaagd over het feit dat Menzis haar meermaals in rechte heeft betrokken en dat Menzis premieachterstanden over langere perioden opdeelt in verschillende procedures. [appellante] acht dat in strijd met de goede procesorde.
8. Het hof verwerpt ook dat verweer. Zoals Menzis bij memorie van antwoord terecht heeft opgemerkt, kan zij, nu het hier een verzekeringsovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft, niet een vaststaande vordering over de gehele looptijd van de verzekering ter incasso uit handen geven aan haar gemachtigde. Wanneer
[appellante] haar (maandelijkse) betalingsverplichting niet nakomt, is Menzis gerechtigd de achterstallige termijnen in rechte te vorderen. Menzis kan niet voorzien of [appellante] in de toekomst opnieuw premies onbetaald laat en hoeft bovendien niet tot in lengte van jaren te wachten met het incasseren van haar vordering. Voor zover [appellante] door het bij herhaling onbetaald laten van de premies meermaals in rechte wordt betrokken, komt dat voor haar rekening.
9. Grief I faalt.
10. Grief II heeft naast de voorgaande grief geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
Slotsom
11. Het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 11 maart 2010 waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden, voor zover gevallen aan de zijde van Menzis, tot aan deze uitspraak wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft begroot op € 632,- (1 punt, tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 11 maart 2010 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze aan de zijde van Menzis op € 263,- aan verschotten en op € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.M.A. Wind en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 september 2012 in bijzijn van de griffier. |