RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/72
Uitspraakdatum: 4 september 2012Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussenVOF [belanghebbende], gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 december 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting van € 7.929 (aanslagnummer [nummer].F.01.0501).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde], vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Tilburg en namens de inspecteur, [gemachtigden].
Ter zitting heeft de rechtbank een descente gelast als bedoeld in artikel 8:50 van de Awb, die op 21 augustus 2012 heeft plaatsgevonden op het adres van belanghebbende aan de Sonseweg 13 te [plaats X]. Aldaar zijn alle bovengenoemde personen verschenen en gehoord. Van de descente is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1. Beslissing
De rechtbank:
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar,
– vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.573 en vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
– veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50;
– gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan haar vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende exploiteert een melkveebedrijf. In oktober 2006 heeft zij een bouwvergunning aangevraagd voor de vergroting van een rundveestal en het aanbrengen van een sleufsilo. Bij de bouwwerkzaamheden is een wand van de bestaande stal (hierna: de oude stal) afgebroken en is een nieuw gedeelte (hierna: de nieuwe stal) aangebouwd.
2.2. Met ingang van 1 december 2008 opteert belanghebbende voor het niet langer van toepassing zijn van de landbouwregeling van artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Bij brief van 17 november 2009 heeft zij een zogeheten herzieningslijst ingediend.
2.3. Tussen partijen is in geschil of de naar aanleiding van het indienen van de in 2.2 genoemde herzieningslijst door belanghebbende terugontvangen omzetbelasting betreffende de in 2.1 genoemde bouwwerkzaamheden, tot een bedrag van € 5.356, terecht is nageheven. De inspecteur bestrijdt niet dat het beroep gegrond dient te worden verklaard als de bouwwerkzaamheden hebben geleid tot de vervaardiging van een nieuw goed.
2.4. Ingevolge artikel 13, tweede lid van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 geldt ten aanzien van de (op)levering van onroerende zaken een herzieningsperiode van tien jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, op wie in dit opzicht de bewijslast rust, aannemelijk gemaakt dat sprake is van een nieuw vervaardigde stal. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de oude en de nieuwe stal eigen in- en uitgangen, een afzonderlijke mestafvoer, afzonderlijke voedermogelijkheden en een eigen aansluiting op water en elektriciteit kennen. Voorts acht de rechtbank van belang dat de oude en de nieuwe stal geen geheel open verbinding hebben en dat belanghebbende geloofwaardig en onweersproken heeft gesteld dat de stallen eenvoudig van elkaar gescheiden kunnen worden door het plaatsen van een tussenwand. Belanghebbende heeft zelfs onweersproken verklaard dat de nieuwe stal betrekkelijk eenvoudig verplaatst kan worden waarna beide stallen gewoon doorfunctioneren. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de nieuwe stal is geplaatst op een (grotendeels) nieuwe fundering en dat op de nieuwe stal een nieuw zogeheten zadeldak is geplaatst, dat (grotendeels) rust op nieuwe spanten. Tot slot wijst de rechtbank er op dat, hoewel dit minder zwaarwegend is, de oude en de nieuwe stal als afzonderlijke objecten worden gewaardeerd in het kader van de Wet waardering onroerende zaken.
2.5. Aan het bovenstaande doet niet af dat de verbinding tussen de oude en de nieuwe stal grotendeels open is en dat er doorgangen tussen beide gedeelten zijn gecreëerd. Belanghebbende heeft geloofwaardig verklaard dat (deels) open stallen tegenwoordig verplicht zijn op basis van regelgeving in verband met het welzijn van de dieren en dat ook de tegenoverliggende wand van de oude stal worden afgebroken. Dat doorgangen zijn gecreëerd tussen beide stallen is om koeien gemakkelijker van de ene stal naar de andere stal te verplaatsen. Evenmin acht de rechtbank van belang dat een vergunning is verleend voor “uitbreiding” van de oude stal. Of sprake is van een vervaardigd goed wordt bepaald op basis van de feiten en omstandigheden en niet op basis van het woordgebruik bij een vergunningafgifte. Ook de omstandigheid dat beide in 2.4 genoemde zadeldaken met elkaar zijn verbonden door één dakgoot leidt niet tot een ander oordeel.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard en is de naheffingsaanslag van € 7.929 verminderd met € 5.356 tot € 2.573.
2.7. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van de descente met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Daarbij merkt de rechtbank op dat het bijwonen van een descente moet worden opgevat als het verschijnen ter (inlichtingen)comparitie als bedoeld in artikel 8:44 van de Awb.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2012 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 september 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep. |