Verliesvaststelling op belegging in durfkapitaal terecht geweigerd

Feiten

Belanghebbende heeft samen met haar echtgenoot een lening verstrekt aan een VOF. In de geldleningsovereenkomst is onder andere bepaald dat de vordering van de schuldeiser de komende 8 jaren zal zijn achtergesteld. De geldleningsovereenkomst is ondertekend op 17 januari 2003 en de hoofdsom ten bedrage van € 55.000 is op 20 januari 2003 telefonisch overgemaakt. Op 19 februari 2003 heeft de Belastingdienst de geldleningsovereenkomst geregistreerd. De Rechtbank heeft de VOF in 2009 failliet verklaard.

Het geschil

In geschil is of de Inspecteur terecht heeft geweigerd een beschikking als bedoeld in artikel 6.8 IB tot vaststelling van een verlies van € 55.000 af te geven. Het geschil spitst zich hierbij toe op de vraag of belanghebbende de geldleningsovereenkomst te laat heeft geregistreerd.

Beoordeling van het geschil

Artikel 6.8 IB bepaalt onder meer:
“1. Verliezen op beleggingen in durfkapitaal zijn verliezen op geldleningen aan beginnende ondernemers als bedoeld in artikel 5.17.
2. Onder een verlies wordt verstaan het gedeelte van de hoofdsom van de geldlening dat door de belastingplichtige is kwijtgescholden binnen de eerste acht jaar na het verstrekken van de geldlening.
3. Het verlies wordt in aanmerking genomen voorzover de inspecteur, op verzoek, bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft verklaard dat het kwijtgescholden gedeelte van de geldlening niet meer voor verwezenlijking vatbaar is. De inspecteur neemt de beschikking niet eerder dan twaalf maanden na het verstrekken van de geldlening.
(…).”

Ingevolge artikel 5.17, vierde lid, IB in verbinding met artikel 32, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) moet een geldlening als bedoeld in artikel 5.17 IB onder meer voldoen aan de voorwaarde dat de overeenkomst van geldlening binnen vier weken na het overeenkomen daarvan is geregistreerd op de voet van de Registratiewet 1970.

Uit artikel 32, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling volgt dat de termijn van vier weken aanvangt na het overeenkomen van de overeenkomst. Nu de geldlening op vrijdag 17 januari 2003 is overeengekomen en de overeenkomst op die datum is ondertekend, had deze uiterlijk op vrijdag 14 februari 2003 geregistreerd moeten zijn. Nu elke aanwijzing voor een verzending per post ontbreekt, is het Hof van oordeel dat de geldleningsovereenkomst eerst op 19 februari 2003 per fax ter registratie is aangeboden. De geldleningsovereenkomst is daarmee buiten de termijn van vier weken afgesloten.

Artikel 5.17, vierde lid, onder d, IB delegeert aan de regelgever de bevoegdheid ter zake van een belegging in durfkapitaal in de vorm van een geldlening voorwaarden te stellen met betrekking tot de registratie van die geldlening. De regelgever heeft dat gedaan in de bepaling van artikel 32, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling. Het stellen van een termijn met de duur van vier weken voor het verrichten van een eenvoudige handeling, te weten het toesturen ter registratie van een overeenkomst aan de Belastingdienst, is naar het oordeel van het Hof niet onredelijk. Van een overschrijding van de delegatiebevoegdheid door de regelgever is in zoverre geen sprake.

Bron: LJN BV0376, Gerechtshof Arnhem , 11/00757

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie