Verlaagd tarief overdrachtsbelasting niet in strijd met gelijkheidsbeginsel

Verlaagd tarief overdrachtsbelasting niet in strijd met gelijkheidsbeginsel

Er kan niet worden gezegd dat de inspecteur bij het doen van de uitspraak heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De uitspraak dat terecht 6% overdrachtsbelasting is voldaan, is immers in overeenstemming met de wet en niet is gesteld of gebleken dat de inspecteur het beleid had om af te wijken van de wet.

De wetgever heeft goede redenen gezien om de tariefsverlaging met ingang van 15 juni 2011 in te laten gaan, waarbij blijkbaar zowel motieven op het gebied van rechtszekerheid als budgettaire motieven hebben meegespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de wetgever daarbij buiten de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is getreden.

Feiten

2.1. Op 7 juni 2011 verkreeg belanghebbende bij notariële akte, samen met [partner] en ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom van de onroerende zaak (hierna: de woning) [adres] te [plaats].

2.2. De koopsom voor de woning bedroeg volgens de notariële akte € 156.500.
De overdrachtsbelasting ten bedrage van € 9.390, zijnde zes procent van de koopsom, is op 18 juli 2011 voldaan. De helft van de verschuldigde overdrachtsbelasting, zijnde € 4.695, is ten laste van belanghebbende gekomen.

2.3. Het tarief voor de overdrachtsbelasting was ten tijde van de levering volgens artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) (wettekst 2011) zes procent.

2.4. Op 1 juli 2011 is door het kabinet zijn integrale woonvisie gepresenteerd (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 847, nr. 1) en op dezelfde datum is een persbericht uitgebracht.
In de integrale woonvisie en het persbericht is ondermeer aangekondigd dat de overdrachtsbelasting verlaagd wordt van zes naar twee procent voor de periode van 15 juni 2011 tot 1 juli 2012, waarbij voor de verkrijging in de zin van artikel 2, eerste lid van de Wet BRV de juridische eigendomsoverdracht bepalend is.

2.5. Bij Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende bekend gemaakt:

“(….)
1. Inleiding

In het persbericht van 1 juli 2011 is aangekondigd dat het tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van woningen tijdelijk wordt verlaagd tot 1 juli 2012. Deze maatregel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2012. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen treedt deze maatregel op 1 januari 2012 in werking en werkt terug tot en met 15 juni 2011.

Goedkeuring

Het is niet wenselijk dat belanghebbenden de verkrijging van een woning uitstellen tot 1 januari 2012. Daarom keur ik vooruitlopend op wetswijziging het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat een tarief overdrachtsbelasting van 2 procent wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning. (…)

(…)

4. Inwerkingtreding en vervaldatum

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van woningen.

Dit besluit vervalt op 1 januari 2012.

(…)”

2.6. In een brief van 1 juli 2011 (Tweede Kamer 31371, nr. 364) heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd:

Het kabinet verlaagt het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen waarvan de transportakte passeert gedurende de periode 15 juni 2011 tot en met 30 juni 2012. Met deze brief informeer ik u over de dekking van de maatregel. (…)
Gegeven het doel van de maatregel – het geven van een impuls aan de woningmarkt – ligt het in de rede geen compenserende lastenmaatregel op het woningmarktdossier zelf te nemen. Hierbij dient bedacht te worden dat de verlaging tijdelijk is, zodat de incidentele inzet van dekkingsmaatregelen volstaat. Verder is van belang dat de voordelen van de maatregel zowel bij burgers als bedrijven neerslaan. Daarmee ligt het in de rede de noodzakelijke dekking bij beiden te vinden. (…)

Tabel:         
Dekking tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting
  in miljoenen euro’s    
Derving      -1200  
Dekking        
Bankenbelasting      300
Grondslagverbreding Vennootschapsbelasting
(w.o. reparatie Bosal-gat)    340
Fasering vitaliteitsregeling    500
Enveloppe Regeerakkoord    60
Totaal        0

2.7. Na de indiening van het beroepschrift is het wetsvoorstel inzake de tijdelijke tariefsverlaging als onderdeel van het Belastingplan 2012 op 17 november 2011 door de Tweede Kamer en op 20 december 2011 door de Eerste Kamer aangenomen. Het Belastingplan 2012 is als Wet van 22 december 2011 (hierna: de Wet) gepubliceerd in het Staatsblad 2011, nr. 639.

2.8. In artikel XXXVIII van de Wet is bepaald dat artikel XVI van de Wet (het artikel waarin de tariefswijziging van artikel 14 van de Wet BRV is opgenomen) terugwerkt tot en met 15 juni 2011.

Gronden

3.1. Belanghebbende stelt dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door belanghebbende het verlaagde tarief te onthouden en
dat andere belastingplichtigen contra legem bevoordeeld zijn. Hij beroept zich op schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Grondwet, de beginselen van behoorlijke wetgeving en van het gelijkheidsbeginsel dat is neergelegd in het IVBPR en EVRM.

3.2. Belanghebbende heeft ter zake van de levering op 7 juni 2011 overdrachtsbelasting voldaan naar het wettelijk vastgestelde tarief van 6%. De inspecteur heeft uitspraak gedaan op 5 oktober 2011. Inmiddels is het tarief bij wet met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011 verlaagd tot 2%.

3.3. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 2 oktober 2009, nr. 07/13624 (VN 2009/48.16) moet de rechter bij het toetsen van de uitspraak van de inspecteur uitgaan van het nieuwe wettelijke voorschrift. Daarvan uitgaande kan niet worden gezegd dat de inspecteur bij het doen van de uitspraak heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De uitspraak dat terecht 6% overdrachtsbelasting is voldaan, is immers in overeenstemming met de wet en niet is gesteld of gebleken dat de inspecteur het beleid had om af te wijken van de wet.

3.4. Dat neemt niet weg dat de rechter moet toetsen of de beperking van de terugwerkende kracht tot leveringen op of na 15 juni 2011 een inbreuk vormt op het gelijkheidsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM alsmede artikel 1 van het Eerste Protocol en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Vooropgesteld moet worden dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of voor de toepassing van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2).

3.5. In de Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 10) is omtrent de ingangsdatum het volgende medegedeeld:

“Om uitstelgedrag te voorkomen heeft het kabinet, vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet, ervoor gekozen dat het tarief van de overdrachtsbelasting van 2% bij de verkrijging van woningen al met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. De reden waarom voor 15 juni is gekozen houdt verband met uitlatingen van het kabinet over de woningmarkt met de bedoeling het vertrouwen in de woningmarkt te versterken. Het hiermee opgewekte consumentenvertrouwen noopte het kabinet ertoe de maatregel met terugwerkende kracht tot deze dag in te laten gaan. Voor woningen die tussen 15 juni 2011 en 1 juli 2011 zijn verkregen is er derhalve in het kader van de rechtszekerheid voor gekozen de tariefsverlaging in deze situaties te laten gelden.”

Uit de onder 2.6. vermelde brief blijkt bovendien dat de wetgever de budgettaire derving en dekking daarvan heeft meegewogen.

3.6. De wetgever heeft dus goede redenen gezien om de tariefsverlaging met ingang van 15 juni 2011 in te laten gaan, waarbij blijkbaar zowel motieven op het gebied van rechtszekerheid als budgettaire motieven hebben meegespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de wetgever daarbij buiten de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is getreden.

3.7. Belanghebbendes verwijzing naar de Grondwet kan hem niet baten aangezien de rechter de wet niet mag toetsen aan de Grondwet (artikel 120 Grondwet).

3.8. Het gelijk is aan de inspecteur. Het beroep is ongegrond.

Bron: LJN BV7064, Rechtbank Breda, 31 januari 2012, 11/5212

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie