Varzim Sol
Varzim Sol
De BTW-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat wanneer een lidstaat gemengd belastingplichtigen toestaat BTW-aftrek toe te passen volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan, deze lidstaat bij de berekening van het aftrekbare bedrag in de sectoren waarin dergelijke belastingplichtigen uitsluitend belastbare handelingen verrichten, niet-belastbare „subsidies” opneemt in de noemer van de breuk die dient ter bepaling van het pro rata van de aftrek.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
12 Varzim Sol exploiteert een casino op basis van een op 14 december 2001 gesloten concessieovereenkomst voor de exploitatie van kansspelen in de permanente speelzone van Póvoa de Varzim. Op grond van deze overeenkomst is zij verplicht om een aantal artistieke en culturele animatieactiviteiten te organiseren, maar ook om mee te werken aan de promotie van de zone waarin het casino is gelegen.
13 Varzim Sol verricht tegelijkertijd van btw vrijgestelde werkzaamheden in de sector kansspelen, aan btw onderworpen werkzaamheden in de sectoren restauratie en animatie en werkzaamheden in de sectoren administratie en financiën waarvoor een gedeeltelijk recht op btw-aftrek bestaat. In de aan btw onderworpen sectoren wordt de aftrek van betaalde btw overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het btw-wetboek verricht volgens de methode van het werkelijke gebruik.
14 Voorts moet Varzim Sol op grond van de toepasselijke regelgeving en de concessieovereenkomst een instapvergoeding betalen aan de Portugese Staat, maar ook een jaarlijkse tegenprestatie, die wordt berekend op basis van de inkomsten uit de sector kansspelen. Zij mag een gedeelte van de kosten die zij maakt om aan haar verplichtingen inzake animatie en bevordering van het toerisme te voldoen, aftrekken van het bedrag van deze jaarlijkse tegenprestatie. Het bedrag van deze aftrek hangt af van zowel het bedrag van de gemaakte kosten als het bedrag van de inkomsten uit de sector kansspelen.
15 Naar aanleiding van een inspectie door de belastingdiensten werden Varzim Sol voor de jaren 2002 tot en met 2004 aanvullende belastingaanslagen ten belope van 496 697,14 EUR opgelegd. Deze correcties zijn gebaseerd op de stelling dat Varzim Sol een verkeerde methode heeft gehanteerd bij de berekening van het bedrag dat kan worden afgetrokken van de btw die is betaald in de sectoren restauratie en animatie.
16 De Fazenda Pública stelt namelijk dat de aftrek die ter compensatie van de lasten inzake animatie en promotie op de jaarlijkse tegenprestatie wordt toegepast, als exploitatiesubsidie in de zin van artikel 23, lid 4, van het btw-wetboek moet worden gekwalificeerd. Zij is van mening dat, aangezien deze subsidie niet aan btw is onderworpen, de restauratie- en animatieactiviteiten als gemengde werkzaamheden moeten worden behandeld. Bijgevolg moet de in deze sectoren betaalde btw pro rata worden afgetrokken, waarbij rekening kan worden gehouden met zowel vrijgestelde als belastbare werkzaamheden.
17 Varzim Sol heeft de gevorderde bedragen betaald, maar heeft beroep ingesteld. Het Tribunal administrativo e fiscal do Porto heeft dit beroep verworpen. Daarop heeft Varzim Sol hoger beroep ingesteld bij het Supremo Tribunal Administrativo.
18 Varzim Sol betoogt dat, ook al zou het bedrag van de aftrek als subsidie moeten worden gekwalificeerd, quod non, dit bedrag geen invloed kan hebben op het recht op aftrek van belastingplichtigen die volgens de methode van het daadwerkelijke gebruik enkel belastbare en niet-vrijgestelde handelingen, zoals restauratie- en animatieactiviteiten, verrichten waarvoor recht op aftrek van btw bestaat.
19 Subsidiair stelt Varzim Sol dat de redenering van de Fazenda Pública, die door het Tribunal administrativo e fiscal do Porto is overgenomen, tot een verstoring op het gebied van de btw-aftrek leidt, wat in strijd is met de Zesde richtlijn, zoals deze wordt uitgelegd door het Hof in zijn arresten van 6 oktober 2005, Commissie/Spanje (C‑204/03, Jurispr. blz. I‑8389) en Commissie/Frankrijk (C‑243/03, Jurispr. blz. I‑8411).
20 In die omstandigheden heeft het Supremo Tribunal Administrativo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Is artikel 23 van het […] btw-wetboek verenigbaar met de artikelen 17, leden 2 en 5, en 19 van de Zesde richtlijn […]?
2) [Zo ja], is de vaststelling overeenkomstig dat artikel 23 van een specifiek pro rata voor de aftrek van [btw] die is voldaan door belastingplichtigen die – zij het volgens de methode van het daadwerkelijke gebruik – enkel belastbare handelingen verrichten, op grond dat aan deze sector niet-belastbare subsidies zijn toegekend (,inputs’), in overeenstemming met de artikelen 17, leden 2 en 5, en 19 van deze richtlijn?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Ontvankelijkheid
21 Primair betoogt de Portugese regering dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is.
22 Wat de eerste vraag betreft, merkt deze lidstaat op dat deze betrekking heeft op de beoordeling van de verenigbaarheid van het Portugese recht, te weten artikel 23 van het btw-wetboek, met bepaalde regels van het gemeenschappelijke btw-stelsel.
23 Het Hof kan weliswaar in het kader van de gerechtelijke samenwerking waarin artikel 267 VWEU voorziet, op grond van de gegevens van het dossier de nationale rechter de gegevens met betrekking tot de uitlegging van het Unierecht verschaffen die voor deze van nut kunnen zijn bij de beoordeling van het effect van de bepalingen van het Unierecht, maar de verwijzingsbeslissing bevat zelfs geen summiere toelichting bij de bepalingen van het Portugese recht die in het hoofdgeding aan de orde zijn.
24 De vaagheid van de eerste vraag heeft zelfs tot gevolg dat deze vraag moet worden aangemerkt als een verzoek om een algemeen advies, dat volgens artikel 267 VWEU niet-ontvankelijk is.
25 Deze overwegingen gelden in wezen eveneens voor de tweede vraag.
26 Bijgevolg maken de leemtes in de verwijzingsbeslissing het voor het Hof onmogelijk om een bruikbaar antwoord te geven, en voor de lidstaten en de andere belanghebbenden om in deze zaak opmerkingen in te dienen.
27 In dit verband moet in de eerste plaats in herinnering worden gebracht dat het in artikel 267 VWEU neergelegde stelsel van samenwerking op een duidelijke scheiding van de taken van de nationale rechter en van het Hof berust. In het kader van een procedure krachtens dit artikel is de uitlegging van nationale bepalingen een zaak van de rechter van de lidstaat en niet van het Hof, en is het Hof niet bevoegd om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van nationale bepalingen met bepalingen van Unierecht. Het Hof is wel bevoegd de nationale rechter alle gegevens over de uitlegging van het Unierecht te verschaffen die deze rechter in staat stellen te beoordelen of nationale bepalingen verenigbaar zijn met de wettelijke regeling van de Unie (arresten van 6 maart 2007, Placanica e.a., C‑338/04, C‑359/04 en C‑360/04, Jurispr. blz. I‑1891, punt 36, en 8 september 2009, Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International, C- 42/07, Jurispr. blz. I‑7633, punt 37).
28 De verwijzende rechter verzoekt het Hof weliswaar volgens de letterlijke bewoordingen van de prejudiciële vragen, zich uit te spreken over de verenigbaarheid van een nationale bepaling met het Unierecht, maar niets staat eraan in de weg dat het Hof de verwijzende rechter een bruikbaar antwoord geeft door hem de gegevens over de uitlegging van het Unierecht te verschaffen die hem in staat zullen stellen zelf uitspraak te doen over de verenigbaarheid van het nationale recht met het Unierecht (zie in die zin arrest Placanica e.a., reeds aangehaald, punt 37).
29 In de tweede plaats kan het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing van een nationale rechter slechts afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een bruikbaar antwoord te geven op de gestelde vragen (zie met name arresten van 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, Jurispr. blz. I‑4921, punt 61, en 31 maart 2011, Schröder, C‑450/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 17).
30 Wat meer bepaald de gegevens betreft die in het kader van een verzoek om een prejudiciële beslissing aan het Hof moeten worden verstrekt, deze dienen niet enkel om het Hof in staat te stellen een bruikbaar antwoord te geven aan de verwijzende rechter, maar zij moeten daarnaast de regeringen van de lidstaten en de andere belanghebbenden de mogelijkheid bieden overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van de Europese Unie opmerkingen te maken. Daartoe dient de nationale rechter een omschrijving te geven van het feitelijke en juridische kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteen te zetten waarop deze vragen zijn gebaseerd (zie arrest Schröder, reeds aangehaald, punt 18).
31 Derhalve moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden geacht, wanneer de door de verwijzende rechter verstrekte informatie voldoende is om het voorwerp van het hoofdgeding en het belang ervan voor de rechtsorde van de Unie te bepalen en om de lidstaten de mogelijkheid te bieden overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof hun opmerkingen te maken en doeltreffend te kunnen deelnemen aan de procedure voor het Hof, en om het Hof in staat te stellen aan de verwijzende rechter een bruikbaar antwoord te geven (zie in die zin arrest Schröder, reeds aangehaald, punten 19, 21 en 22).
32 In casu vermeldt de verwijzingsbeslissing dat, wat de aan btw onderworpen restauratie- en animatieactiviteiten van Varzim Sol betreft, de aftrek van betaalde btw volgens de methode van het daadwerkelijke gebruik wordt verricht. Bovendien mag Varzim Sol een gedeelte van de kosten die zij heeft gemaakt om aan haar verplichtingen inzake animatie en bevordering van het toerisme te voldoen, aftrekken van het bedrag van de op basis van de inkomsten uit de sector kansspelen berekende jaarlijkse tegenprestatie die zij aan de staat moet betalen. De belastingadministratie stelt dat, aangezien deze aftrek een niet aan btw onderworpen exploitatiesubsidie vormt, de restauratie- en animatieactiviteiten als gemengde werkzaamheden moeten worden behandeld, zodat de aftrek van de btw die voor deze sectoren is voldaan, moet worden verricht op basis van een pro rata, waarbij rekening kan worden gehouden met zowel vrijgestelde als belastbare werkzaamheden. Daartegenover betoogt Varzim Sol dat deze vermeende subsidie geen invloed kan hebben op het recht op aftrek van belastingplichtigen die volgens de methode van het daadwerkelijke gebruik enkel belastbare en niet-vrijgestelde handelingen, zoals restauratie- en animatieactiviteiten, verrichten waarvoor recht op aftrek van btw bestaat.
33 Deze elementen volstaan gelet op de in de punten 30 en 31 van onderhavig arrest aangehaalde rechtspraak. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat de door de verwijzende rechter verstrekte informatie de in artikel 23 van het Statuut van het Hof bedoelde belanghebbenden niet in staat heeft gesteld overeenkomstig deze bepaling hun opmerkingen te maken en doeltreffend aan de procedure voor het Hof deel te nemen.
34 Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.
Ten gronde
35 Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 17, leden 2 en 5, en 19 van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat wanneer een lidstaat gemengd belastingplichtigen toestaat de in deze bepalingen bedoelde aftrek toe te passen volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan, deze lidstaat bij de berekening van het aftrekbare bedrag in de sectoren waarin dergelijke belastingplichtigen uitsluitend belastbare handelingen verrichten, niet-belastbare „subsidies” opneemt in de noemer van de breuk die dient ter bepaling van het pro rata van de aftrek.
36 Volgens vaste rechtspraak van het Hof vormt het recht van aftrek waarin de artikelen 17 en volgende van de Zesde richtlijn voorzien, een integrerend deel van de btw-regeling en kan dit recht in beginsel niet worden beperkt. Het recht van aftrek wordt onmiddellijk uitgeoefend voor alle belasting die op de in de eerdere stadia verrichte handelingen heeft gedrukt. Elke beperking van het recht van aftrek van btw heeft gevolgen voor de hoogte van de belastingdruk en moet in alle lidstaten op dezelfde wijze worden toegepast. Afwijkingen zijn dus slechts toegestaan in de gevallen die de Zesde richtlijn uitdrukkelijk vermeldt (zie met name arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 28).
37 In dit opzicht is in artikel 17, lid 1, van deze richtlijn bepaald dat het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt, en volgens lid 2 van dit artikel mag de belastingplichtige, voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor zijn belaste handelingen, van de door hem verschuldigde belasting de belasting aftrekken die is verschuldigd of voldaan voor de door een andere belastingplichtige aan hem geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve verrichte of te verrichten diensten (zie arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 29).
38 Wat de gemengd belastingplichtigen betreft, volgt uit artikel 17, lid 5, eerste en tweede alinea, van de Zesde richtlijn dat het recht op aftrek wordt berekend aan de hand van een overeenkomstig artikel 19 van deze richtlijn vastgesteld pro rata. Artikel 17, lid 5, derde alinea, staat de lidstaten echter toe een van de andere in deze alinea genoemde methoden voor de berekening van het recht op aftrek vast te leggen, waaronder de vaststelling van een afzonderlijk pro rata voor elke sector van bedrijfsuitoefening, of aftrek volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan voor een specifieke activiteit (zie arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 30).
39 Artikel 11, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn bepaalt dat subsidies die rechtstreeks met de prijs van een goed of een dienst verband houden, op dezelfde voet als dit goed of deze dienst belastbaar zijn. Aangaande subsidies die niet rechtstreeks met de prijs verband houden, bepaalt artikel 19, lid 1, van deze richtlijn dat de lidstaten deze kunnen opnemen in de noemer voor de berekening van het pro rata dat van toepassing is wanneer een belastingplichtige zowel handelingen verricht waarvoor recht op aftrek bestaat, als handelingen die zijn vrijgesteld (zie arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 31).
40 Wat het hoofdgeding betreft, staat vast dat Varzim Sol toestemming heeft gekregen om de aftrek te verrichten volgens een andere methode dan die van het overeenkomstig artikel 19 van de Zesde richtlijn vastgestelde pro rata, te weten volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan voor een specifieke activiteit, welke methode is vastgelegd in artikel 17, lid 5, derde alinea, van deze richtlijn.
41 Aangezien de werkzaamheden van Varzim Sol in de sectoren restauratie en animatie evenwel aan btw zijn onderworpen, betreft het recht op aftrek volgens de methode van het daadwerkelijke gebruik alle belasting die op de in de eerdere stadia verrichte handelingen heeft gedrukt.
42 Zodra de belastingplichtige toestemming heeft gekregen om de aftrek toe te passen volgens de methode van het daadwerkelijke gebruik, zijn de bepalingen van artikel 19 van de Zesde richtlijn immers niet van toepassing, zodat zij het in deze richtlijn neergelegde recht op aftrek in voormelde sectoren niet kunnen beperken.
43 Gelet op een en ander moet op de voorgelegde prejudiciële vragen worden geantwoord dat de artikelen 17, leden 2 en 5, en 19 van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat wanneer een lidstaat gemengd belastingplichtigen toestaat de in deze bepalingen bedoelde aftrek toe te passen volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan, deze lidstaat bij de berekening van het aftrekbare bedrag in de sectoren waarin dergelijke belastingplichtigen uitsluitend belastbare handelingen verrichten, niet-belastbare „subsidies” opneemt in de noemer van de breuk die dient ter bepaling van het pro rata van de aftrek.
Bron: Hof van Justitie EU, Varzim Sol, 16 februari 2012, C-25/11