Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid

 

Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid.

rechtspraak

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31-03-2015
Datum publicatie
20-04-2015
Zaaknummer
200.151.103
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie

Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.151.103

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2047947)

arrest van de derde kamer van 31 maart 2015

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Hospitality Management Entertainment Group B.V.,,

gevestigd te Abcoude,

appellante,

hierna: HME,

advocaat: mr. J. de Koning,

tegen:

[geïntimeerde], h.o.d.n. [bedrijfsnaam],

wonende te [plaatsnaam],

geïntimeerde,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het verstekvonnis van 27 maart 2013 en het vonnis in oppositie van 19 februari 2014 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) tussen HME als gedaagde partij in de verstekzaak en als opposante in de onderhavige zaak in eerste aanleg en [geïntimeerde] als eisende partij in de verstekzaak en als geopposeerde in de onderhavige zaak in eerste aanleg heeft gewezen.

2Het geding in hoger beroep

2.1Het verloop van de procedure blijkt uit:

– de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 mei 2014,

– de memorie van grieven,

– de memorie van antwoord, met producties,

– een akte uitlating producties van HME.

2.2Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3De vaststaande feiten

3.1Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.

3.2HME is een houdstermaatschappij die belangen heeft in verschillende vennootschappen, waaronder Brasserie Paardenburg B.V., Brasserie het Bonte Schort B.V., Brasserie Keyzer B.V. en Sophia B.V.. Zij was in de hier relevante periode, direct of indirect, de enige bestuurder van deze vennootschappen. In de vennootschappen werden restaurants geëxploiteerd.

3.3Bestuurder en enig aandeelhouder van HME is, via diverse holdingvennootschappen, [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder]).

3.4

[werknemer 1] (hierna: [werknemer 1]) was bij HME werkzaam. Op een visitekaartje, dat door [geïntimeerde] is overgelegd (productie 5 bij conclusie van antwoord in oppositie), is vermeld dat [werknemer 1] commercieel/creatief directeur was bij HME.

[werknemer 2] (hierna: [werknemer 2]) was bij HME werkzaam als financieel eindverantwoordelijke.

[De boekhouder] ([De boekhouder]) was werkzaam als boekhouder en verzorgde namens HME de administratie voor de horecagelegenheden.

3.5In de jaren 2007 tot en met 2009 heeft [geïntimeerde] werkzaamheden verricht ten behoeve van de restaurants Brasserie ’t Bonte Schort, Brasserie Paardenburg, Sophia en Brasserie Keyzer.

3.6

In een e-mailbericht van 2 januari 2007 (productie 13 bij memorie van antwoord) heeft [geïntimeerde] aan [de bestuurder] en [werknemer 2] een betalingsherinnering verzonden voor een factuur van de opening van ’t Amsterdammertje.

[de bestuurder] heeft daarop bij e-mailbericht van 4 januari 2007 geschreven dat deze nota is betaald en bij e-mailbericht van 9 januari 2007 dat de betaling afkomstig was van een rekening ten name van ’t Amsterdammertje

3.7

In een e-mailbericht van 8 november 2007 (productie 8 bij conclusie van antwoord in oppositie) heeft [geïntimeerde] aan [werknemer 1], [werknemer 2], [de bestuurder] en [naam] geschreven:

“(…) Naar aanleiding van deze verzoeken gaat [naam] aankomende dinsdag (13 november) aan de slag om, door middel van een technische oplossing, een voller geluid te creëren. (…)

Bij zowel het management van HME, als bij de bedrijfsleiding van Sophia, is een verschillende opvatting over hoe luid de muziek op drukke avonden moet zijn. Het is daarom verstandig als alle betrokkenen binnenkort bijeenkomen om in een gesprek te bepalen wat het beleid moet zijn, met betrekking tot het geluidsniveau binnen Sophia. (…)

Hiervoor hebben wij nodig: een afvaardiging van het management van HME ([werknemer 1]?), [naam], een bedrijfsleider van Sophia en mijzelf als Music Consultant. (…)”

3.8

[werknemer 2] heeft daarop vanaf een e-mailadres van HME bij e-mailbericht van 9 november 2007 (eveneens productie 8 bij conclusie van antwoord in oppositie) geantwoord:

“Beste [geïntimeerde],

20 nov schikt mij.”

3.9

[geïntimeerde] heeft op 22 oktober 2008 een e-mailbericht verzonden aan [De boekhouder], waarin onder meer is vermeld (productie 12 bij memorie van antwoord):

“(…) Ik heb deze factuur destijds op de avond zelf afgegeven bij Sophia (…). [werknemer 2] zal vast wel meer uitsluitsel kunnen geven dus ik wacht het even af.

(…)

Nu de muzieksystemen geïnstalleerd zijn, is het tijd om de facturen van de onderzoeks & implementatie fase op te stellen. De vorige facturen zijn hiervoor altijd op naam van de HME gegaan, maar mij is destijds gevraagd of ik facturen per zaak wou opstellen. Nu is dit uiteraard geen probleem, maar hoe komt het factuuradres er uit te zien? Is dit het postadres van HME Group met een andere aanhef voor elke zaak? Moet het op adres van de zaak zelf? Dit geldt voor Sophia, Keyzer, Paardenburg en ’t Bonte Schort.”

3.10

Daarop heeft [De boekhouder] op 28 oktober 2008 namens HME geantwoord (eveneens productie 12 bij memorie van antwoord):

“Het bedrag van factuur 183 ad € 1.308,40 zullen wij overmaken. Inderdaad het postadres van HME Group B.V. met een andere aanhef voor elke zaak, zoals bijv.:

[adres]

[adres]

[adres].”

3.11

[geïntimeerde] heeft op 31 december 2009 facturen ten bedrage van € 2.152.71, € 2.152,71, € 5.328,62 en € 6.251,96 verzonden naar het adres: [adres] (productie 1 bij inleidende dagvaarding in de verstekzaak).

Op de facturen is respectievelijk als naam van de klant vermeld: Paardenburg (HME Group BV), Bonte Schort (HME Group BV), Brasserie Keyzer (HME Group BV) en Sophia (HME Group BV).

3.12

Bij e-mailbericht van 11 januari 2011 (productie 11 bij conclusie antwoord in oppositie) heeft [werknemer 1] aan [geïntimeerde] gemaild:

“(…) Kom net uit overleg met [werknemer 2] en hij deelde mij mee dat jou factuur in drie gedeelte definitief betaald gaat worden. De factuur wordt verdeeld over de maanden februari, maart, april.

Wij weten en begrijpen dat het allemaal lang heeft geduurd, dit heeft allemaal zijn redenen gehad, ik hoop dat je blij bent met dit voorstel. [werknemer 2] zal zorgdragen voor de betalingen.”

3.13HME heeft de facturen onbetaald gelaten.

4De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1

Bij inleidende dagvaarding in de verstekzaak heeft [geïntimeerde] betaling gevorderd van een bedrag van € 18.298,88, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over een bedrag van € 15.885,90 vanaf 17 januari 2013 tot aan de voldoening, en de proceskosten.

In het verstekvonnis van 27 maart 2013 heeft de kantonrechter deze vordering toegewezen.

Op het daartegen door HME ingestelde verzet is, bij het bestreden vonnis van 19 februari 2014, het verstekvonnis bekrachtigd.

HME is hiertegen met vijf grieven in hoger beroep gekomen. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2Naar de kern houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre, [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht in opdracht en voor rekening van HME.

4.3Daarbij gaat het zowel om de vraag of de personen met wie [geïntimeerde] feitelijk handelde, daarbij namens HME optraden of in plaats daarvan voor de afzonderlijke restaurantvennootschappen, als om de vraag of [geïntimeerde] gerechtvaardigd ervan uit is gegaan dat die personen bevoegd waren om HME te vertegenwoordigen. Voor het eerste is beslissend hetgeen de feitelijk handelende personen over en weer hebben verklaard en hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Ook voor het tweede zijn in beginsel alle omstandigheden van het geval van belang en komt het aan op de vraag of [geïntimeerde] op grond van verklaringen of gedragingen van (de bestuurder van) HME heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat de personen met wie hij contracteerde, bevoegd waren om HME te binden. Niet ter zake doet dat een gedeelte van de schijnwekkende feiten zich eerst na de totstandkoming van de overeenkomst hebben voorgedaan. Daarnaast is voor de toerekening van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid ook plaats indien de wederpartij ([geïntimeerde]) gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-vertegenwoordigde (HME) komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.

4.4Van de omstandigheden van het geval acht het hof het navolgende in het bijzonder van belang. [geïntimeerde] heeft, onvoldoende weersproken, aangevoerd dat hij met [werknemer 2], [werknemer 1] en [De boekhouder] contact heeft gehad over de door hem te verrichten en verrichte werkzaamheden, de uitvoering daarvan en de betaling daarvan. De onder 3. geciteerde, door [geïntimeerde] overgelegde, e-mailberichten ondersteunen dit standpunt van [geïntimeerde].

4.5

Verder blijkt uit het e-mailbericht van 8 november 2007 dat (onder meer) [de bestuurder], maar ook [werknemer 1] en [werknemer 2], zijn gevraagd namens HME betrokken te worden bij de uitvoering van de werkzaamheden van [geïntimeerde]. In hetzelfde e-mailbericht is geopperd [werknemer 1] namens het management aanwezig te laten zijn bij overleg over de voortgang van deze werkzaamheden.

Nu dit e-mailbericht mede aan [de bestuurder] is gezonden, had het op de weg van [de bestuurder] gelegen om, indien hij van mening was dat (het bestuur van) HME geen opdracht had gegeven voor deze werkzaamheden, dit aan [geïntimeerde] te berichten. Dat hij dat heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.

Zonder nadere redengeving van de zijde van HME, die evenwel ontbreekt, valt voorts niet in te zien waarom het management van HME betrokken zou moeten worden bij de (uitvoering van de) door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden, indien deze werkzaamheden uitsluitend in opdracht en voor rekening van de restaurants zelf zouden worden verricht.

[werknemer 2] heeft naar aanleiding van dit e-mailbericht geantwoord op welke datum hij beschikbaar zou zijn voor een bespreking. Nu [geïntimeerde] dit e-mailbericht mede aan [de bestuurder] had verzonden, mocht hij er redelijkerwijze op vertrouwen dat [werknemer 2] in overleg met [de bestuurder] was aangewezen om HME te vertegenwoordigen bij het overleg over de uitvoering van de werkzaamheden.

[geïntimeerde] mocht uit bovengenoemde feiten en omstandigheden bovendien ook redelijkerwijze afleiden dat [werknemer 2] namens HME handelde en dat hij dus met HME had gecontracteerd en niet met de afzonderlijke restaurantvennootschappen.

4.6

Bij het voorgaande komt dat [werknemer 1] op 11 januari 2011 [geïntimeerde] heeft toegezegd dat [werknemer 2] zal zorgen voor de betaling van de facturen. [geïntimeerde] heeft een visitekaartje van [werknemer 1] in het geding gebracht (productie 5 bij conclusie van antwoord in oppositie) waarop [werknemer 1] is vermeld als commercieel/creatief directeur van HME.

HME heeft weliswaar in hoger beroep bestreden dat [werknemer 1] deze functie feitelijk vervulde, maar dit laat onverlet dat HME zelf verantwoordelijk moet worden geacht voor de uitgifte van haar visitekaartjes en dat zij het risico draagt voor de eventuele valse verwachtingen die als gevolg van de functieomschrijvingen op deze visitekaartjes kunnen worden gewekt.

Nu HME bovendien niet heeft bestreden dat [werknemer 2] bij HME werkzaam was als financieel eindverantwoordelijke, mocht [geïntimeerde] ook hier er redelijkerwijze op vertrouwen dat deze toezeggingen werden gedaan namens HME, zodat HME daaraan is gebonden.

[geïntimeerde] heeft bovendien, onvoldoende weersproken, aangevoerd (onder 2. in de conclusie van antwoord in oppositie) dat [werknemer 2] na het versturen van de eerste aanmaning aan HME op 29 maart 2012 contact met Walters incassogemachtigde heeft openomen, daarbij de vordering heeft erkend en een voorstel heeft gedaan tegen finale kwijting € 6.000 te betalen. Ook hier mocht [geïntimeerde] er, mede gelet op de overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, op vertrouwen dat deze toezegging namens HME werd gedaan.

4.7

Anders dan HME heeft aangevoerd, kan uit de enkele omstandigheid dat op de aanhef van de facturen de namen van de diverse restaurants zijn vermeld, niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] de restaurantvennootschappen als zijn contractspartijen beschouwde.

In de eerste plaats zijn alleen de namen van de restaurants vermeld, en niet de namen van de restaurantvennootschappen, terwijl achter die namen steeds tussen haakjes is vermeld: “HME Group BV”). Uit het e-mailbericht van [De boekhouder] van 28 oktober 2008 (waarover HME zich bij akte heeft uitgelaten) blijkt bovendien dat [De boekhouder] [geïntimeerde] had gevraagd om op deze wijze te factureren. Nu onbestreden is dat [De boekhouder] werkzaam was bij HME en als zodanig was belast met de boekhouding van HME, mocht [geïntimeerde] ook daaruit redelijkerwijs afleiden dat HME zijn contractspartij was en dat de facturen door HME zouden worden voldaan. Bij dit alles komt nog dat de facturen, op verzoek van [De boekhouder], ook werden verzonden naar het postadres van HME.

4.8Bovendien blijkt uit de e-mailcorrespondentie die [geïntimeerde] in januari 2007 met [de bestuurder] heeft gevoerd, dat [de bestuurder] in het verleden een factuur in verband met werkzaamheden voor een andere restaurantvennootschap heeft laten uitbetalen. Nu [de bestuurder] bestuurder is bij HME draagt deze omstandigheid ertoe bij dat [geïntimeerde] er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat ook zijn latere werkzaamheden door HME zouden worden voldaan, ongeacht de – op verzoek van de boekhouder van HME gedeeltelijk gewijzigde – tenaamstelling daarvan.

4.9Aan het bovenstaande kan niet afdoen dat HME ook indirect bestuurder was van de restaurantvennootschappen. Het had immers op de weg van (het bestuur van) HME gelegen om, teneinde verwarring bij [geïntimeerde] te voorkomen over de persoon van de vennootschap(pen) met wie zij contracteerde, daarin helderheid te scheppen in de communicatie met [geïntimeerde]. Dat zij dit heeft gedaan, draagt nader bij aan zowel de gerechtvaardigde verwachting bij [geïntimeerde] dat hij met HME handelde als aan de aan HME toerekenbare schijn dat de overeenkomsten bevoegdelijk tot stand zijn gekomen.

4.10Al het hiervoor overwogene leidt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] redelijkerwijze heeft mogen aannemen dat HME zijn contractspartner was voor de werkzaamheden die hij bij de vier restaurants heeft verricht en de personen met wie hij handelde ook bevoegd waren om HME te binden.

4.11

HME heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat de door hem verrichte werkzaamheden de gefactureerde bedragen rechtvaardigen.

Onvoldoende weersproken is echter dat de werkzaamheden die [geïntimeerde] voor HME heeft verricht bestonden uit het optimaliseren van het muziekgebruik in de verschillende door HME geëxploiteerde horecagelegenheden.

[geïntimeerde] heeft voorts, onder meer door overlegging van e-mailberichten van 8 november 2007 (productie 8 bij conclusie van antwoord in oppositie) en 17 maart 2010 (productie 7 bij conclusie van antwoord in oppositie), gericht aan onder meer [werknemer 1] en [werknemer 2], en door overlegging van het projectvoorstel (productie 6 bij conclusie van antwoord in oppositie) gemotiveerd uiteengezet welke werkzaamheden hij voor HME heeft verricht. Daarnaast heeft [geïntimeerde] e‑mailcorrespondentie overgelegd (productie 9 bij conclusie van antwoord in oppositie) waaruit blijkt dat Mediatools als derde betrokken is geweest bij de uitgevoerde werkzaamheden.

Het had op de weg van HME gelegen om vervolgens haar verweer, dat [geïntimeerde] onvoldoende werkzaamheden heeft uitgevoerd, nader te onderbouwen.

Reeds nu zij dit heeft nagelaten, gaat het hof er van uit dat [geïntimeerde] tot de door hem gefactureerde bedragen werkzaamheden heeft verricht voor HME.

Het antwoord op de vraag of HME bedoeld projectvoorstel heeft ontvangen kan dan ook in het midden blijven.

4.12

HME dient dan ook de door [geïntimeerde] in hoofdsom gefactureerde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te voldoen.

HME heeft geen grief gericht tegen de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten, die zij derhalve ook dient te voldoen.

Het door HME gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd, omdat HME onvoldoende onderbouwde feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden.

5Slotsom

5.1De slotsom luidt dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.

5.2

Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof HME in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:

– griffierecht € 704

– salaris advocaat € 894 (1 punt x tarief II).

5.3Het hof zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals door [geïntimeerde] gevorderd.

6De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht, van 19 februari 2014;

veroordeelt HME in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 704 voor verschotten en op € 894 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;

verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, S.B. Boorsma en P.E. de Kort en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.

ECLI:NL:GHARL:2015:2337

 

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op