Inkomstenbelasting. De opbrengsten van een gestaakte onderneming kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden. De bankrekening moet tot het vermogen van box 3 worden gerekend.
Geschil
In geschil is of belanghebbende een onderneming dreef en daarmee winst heeft behaald en de bezittingen van de Vof al dan niet behoren tot de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderneming van de Vof niet is gestaakt en de bezittingen van de Vof daarom niet behoren tot de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld en heeft daarvoor aangevoerd dat de onderneming van de Vof is gestaakt. Er kan dus geen winst uit onderneming in aanmerking worden genomen. Het resultaat moet bij belanghebbende in aanmerking worden genomen als resultaat uit overige werkzaamheden (row).
Beoordeling van het hoger beroep
Het Hof komt tot het oordeel dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is.
Het Hof is van oordeel dat de onderneming, in de gedingstukken aangeduid als de Vof, is gestaakt.
Nu de stellingen worden verhuurd aan een vennootschap waarin belanghebbende een aanmerkelijk belang bezit, kwalificeren de opbrengsten als resultaten uit overige werkzaamheden (artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a Wet IB 2001).
Voorts is in geschil of de bankrekening tot het resultaatsvermogen moet worden gerekend (standpunt belanghebbende) dan wel tot de rendementsgrondslag (standpunt Inspecteur). Het Hof is van oordeel dat de bankrekening tot het vermogen van box 3 moet worden gerekend. Redengevend voor dit oordeel is de staking van de Vof.
Bron: ECLI:NL:GHDHA:2013:3911