Niet aangetoond dat 0%-tarief mag worden toegepast

Belanghebbende, opgericht naar Engels recht, heeft in 2004 omzet in Nederland gegenereerd met de handel in naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen. Belanghebbende is daarmee naar het oordeel van de rechtbank ondernemer voor de BTW. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat zij in 2004 het 0% -tarief mag toepassen, zodat het algemene tarief van toepassing is. Aangezien belanghebbende niet de gevraagde inlichtingen aan de inspecteur heeft verstrekt, is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast.



Datum uitspraak: 06-09-2012
Datum publicatie: 15-11-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Omkering – naheffing omzetbelastingBelanghebbende, opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk, heeft in 2004 omzet in Nederland gegenereerd met de handel in naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen. Belanghebbende is darmee naar het oordeel van de rechtbank ondernemer voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat zij in 2004 het 0% -tarief mag toepassen, zodat het algemene tarief van toepassing is. Aangezien belanghebbende niet de gevraagde inlichtingen aan de inspecteur heeft verstrekt, is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamerProcedurenummer: AWB 11/1482Uitspraakdatum: 6 september 2012Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen[belanghebbende] LTD, thans gevestigd te [vestigingsplaats] (Verenigd Koninkrijk),
belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 18.339, aanslagnummer [nummer] (hierna: de naheffingsaanslag). Daarbij is een bedrag van € 4.125 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken van 18 februari 2011 de naheffingsaanslag en beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd.

1.3.Belanghebbende heeft bij brief van 16 februari 2011, gericht aan de inspecteur, gereageerd op de uitspraken op bezwaar. De inspecteur heeft voormelde brief aangemerkt als een beroepschrift tegen voormelde uitspraken op bezwaar en doorgestuurd naar de rechtbank bij brief van 7 maart 2011. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.

1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar bestuurder, [de bestuurder] (hierna: de bestuurder), en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De zaken met de procedurenummers 11/1394 en 11/1482 zijn gelijktijdig behandeld. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Belanghebbende is een vennootschap opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk. Zij houdt 100% van de aandelen in [vennootschap A] Limited (hierna: [vennootschap A]), een eveneens naar het recht van het Verenigd Koninkrijk opgerichte vennootschap. Vanaf het jaar 2004 verricht belanghebbende haar activiteiten in Nederland. Zij opereert daarbij vanuit het bedrijfsadres [bedrijfsadres Nederland]. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de verkoop en het beheer van naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen en het verhuren van kantoorunits in Nederland. Haar afnemers wonen bijna allemaal in Duitsland. De buitenlandse vennootschappen worden alle geregistreerd op het adres [bedrijfsadres Verenigd Koninkrijk] in het Verenigd Koninkrijk. Op dat adres waren tot 31 december 2004 een zestigtal vennootschappen geregistreerd. Ook [vennootschap A] verkoopt buitenlandse vennootschappen. Belanghebbende heeft zich in mei 2004 gemeld bij de Belastingdienst en is per 1 mei 2004 ingeschreven in het handelsregister van de (Nederlandse) Kamer van Koophandel. De toenmalige gemachtigde, Accountantskantoor [accountantskantoor], heeft de administratie, jaarstukken en belastingaangiften van belanghebbende verzorgd.

2.2.Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 geen aangifte omzetbelasting ingediend. Aan haar is over voormeld tijdvak door de inspecteur ook geen aangifte uitgereikt. In haar administratie heeft belanghebbende haar omzet aangemerkt als omzet waarvoor het nultarief geldt.

2.3.Op 29 mei 2009 heeft de inspecteur telefonisch contact opgenomen met de bestuurder voor het instellen van een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting over het belastingjaar 2004 van belanghebbende.

2.4.Naar aanleiding van de inzage in de administratie van belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 17 augustus 2009 diverse vragen aan belanghebbende gesteld over haar ondernemingsactiviteiten in Nederland en de vestigingsplaats van [vennootschap A]. Vervolgens heeft er op 3 september 2009 een bespreking met de bestuurder plaatsgevonden op het in 2.1 bedoelde adres in Nederland.

2.5.Van voormelde bespreking heeft de inspecteur in zijn brief van 21 september 2009 aan belanghebbende het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:

“Geachte heer [de bestuurder],

Naar aanleiding van ons gesprek van 3 september jl. berichten wij u als volgt. (…)

1.Activiteiten
Op 3 september heeft u de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] Ltd. (hierna “[belanghebbende]”) en [vennootschap A] Ltd. (hierna “[vennootschap A]”) toegelicht. Wij hebben uit uw toelichting het volgende begrepen:
In 2004 is [belanghebbende] in Nederland begonnen met:
1.het verkopen van naar Engels recht opgerichte vennootschappen (Limiteds) aan personen, die vrijwel allen in Duitsland wonen; en
2.het verlenen van secretariaatservices aan de Limiteds.

De secretariaatservices bestaan voornamelijk uit het verschaffen van een bedrijfsadres of het correspondentieadres in [plaats Nederland], het doorzenden van post, het verlenen van telefoonservice en geven van adviezen en verlenen van bijstand, bestaande uit de inschrijving in het Handelsregister en/of de aanvraag van een fiscaalnummer. De secretariaatservice wordt onder verschillende omschrijvingen gefactureerd, zoals ‘Untervermietung eines Büroraumus” of “Mietkaution”.

Ter zake van de activiteit in onderdeel 1 kan opgemerkt worden dat aanvankelijk [belanghebbende] de Limiteds inkocht bij niet verbonden Company Formation Agents (“derden”) zoals [derden]. Sinds oktober 2004 is volgens de heer [de bestuurder] [vennootschap A] bevoegd op te treden als Company Formation Agent en vanaf dat moment worden de Limiteds, die [belanghebbende] verkoopt, opgericht door [vennootschap A]. [vennootschap A] factureert aan de Duitse opdrachtgevers de vergoeding voor de oprichting én verkoop van de Limiteds en [belanghebbende] factureert de secretariaatservices. [vennootschap A] verantwoordt de gefactureerde vergoedingen in haar jaarrekening en geeft die vergoedingen aan bij de Engelse Belastingdienst volgens de heer [de bestuurder]. Op haar beurt verantwoordt [belanghebbende] de vergoedingen voor de secretariaatservices in haar jaarrekening en geeft die vergoedingen aan bij de Nederlandse Belastingdienst.”

Tevens heeft de inspecteur in deze brief aan belanghebbende nadere vragen gesteld omtrent enkele aftrekposten en verzocht om de volledige administratie van zowel belanghebbende als die van [vennootschap A] te verstrekken. Voorts is aan belanghebbende gevraagd waarom zij geen omzetbelasting in rekening heeft gebracht aan haar klanten ten behoeve van de door haar verleende diensten.

2.6.In de brief van 29 september 2009 van belanghebbende staat het volgende vermeld:
“ich nehme Bezug auf Ihr Schreiben vom 21.09.2009. Leider bin ich der niederländischen Sprache nicht zo mächtig, dass ich Ihren Vortag vollständig verstehen kann. Ich habe daher heute eine Übersetzung anfertigen lassen und bitte um angemessene Fristverlängerung, auch unter der Berücksichtigung, dass ich in der 41. KW 2009 im kroatischen Büro, in der 42. KW im tschechischen Büro und in der 43. KW. im englischen Büro arbeiten muss. In der 44. KW bin ich wieder im niederländischen Büro und kann mich mit der Sache befassen.”

2.7.De inspecteur heeft in zijn (in de Nederlandse taal opgemaakte) brieven van 5 november 2009 en 20 november 2009 belanghebbende erop gewezen dat het niet voldoen aan de verplichtingen zoals is neergelegd in Hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zal leiden tot een omkering van de bewijslast.

2.8.Bij brief van 1 december 2009 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag aangekondigd. Dit heeft de inspecteur, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:

“Activiteiten [belanghebbende]

De activiteiten van [belanghebbende] Ltd bestaan met name uit de verkoop van rechtsvormen, secretariaatsservice/verhuur van kantoorruimte, nominee shareholder services alsmede andere incidentele diensten. Onder incidentele leveringen en diensten wordt bijvoorbeeld verstaan het verstrekken van een current appointments report, certificate of good standing of bijvoorbeeld het verzorgen van de wijziging van de naam van een vennootschap.

De financiële administratie van [belanghebbende] is ter beschikking gesteld. De administratie die is overgelegd heeft betrekking op de periode mei 2004 tot het eerste kwartaal 2009. Volgens mededeling van de heer [de bestuurder] betreft het de administratie van de vaste inrichting [belanghebbende] te Nederland. Het hoofdkantoor en feitelijke vestigingsplaats van [belanghebbende] is volgens mededeling van de heer [de bestuurder] in Engeland gelegen. Volgens de facturen van de vaste inrichting [belanghebbende] worden de navolgende diensten in rekening gebracht:

Tabel 1 - omschrijving diensten op de factuur

Ter zake van bovenstaande activiteiten kunnen de volgende opmerkingen geplaatst worden. Aan de hand van de gegevens uit het verkoopboek alsmede een query uit de Companies House op het registered office adres [bedrijfsadres Verenigd Koninkrijk] blijkt dat er tot 31 december 2004 een 60 tal vennootschappen bestaan die direct of indirect in relatie staan tot [belanghebbende] Ltd. Op dit moment vindt nog onderzoek plaats naar de vestigingsplaats van [belanghebbende].

Op basis van het aantal van deze vennootschappen alsmede de activiteiten verricht door [belanghebbende] Ltd komen wij op een theoretische omzetberekening voor 2004 van € 114.915. Voor de berekening van de soll-positie inzake de omzet (de uitkomst van de theoretische omzetberekening) verwijzen wij naar bijlage 1.

Bij de berekening van de soll-position is slechts uitgegaan van de verkochte vennootschappen opgericht naar het Engels recht. Niet bekend is of dit een juiste uitgangspositie is en of [belanghebbende] Ltd naast de naar Engels recht opgerichte vennootschappen ook naar ander recht opgerichte vennootschappen verkoopt.
(…)
2. Omzetbelasting

AANGIFTE
De onderneming is voor de omzetbelasting opgenomen per 1 januari 2005. Over de periode 2004 heeft de belastingplichtige geen aangifte ingezonden.
(…)

VERSCHULDIGDE OMZETBELASTING

Nultarief

Uit de facturen uit de financiële administratie is gebleken dat u een samenstel van activiteiten verricht waaronder het oprichten van vennootschappen naar buitenlands recht en het verhuren van ruimte.

Voor het verhuren van ruimte wordt het algemene tarief toegepast en voor de overige leveringen en diensten van [belanghebbende] wordt telkenmale het 0% toegepast. Om te beoordelen welke fiscale gevolgen hier aan verbonden kunnen worden hebben wij u verzocht om te verklaren waarom het nul-tarief wordt toegepast. Omdat u geen inzage in de boeken en bescheiden heeft verstrekt alsmede geen verklaring heeft gegeven voor het nul-tarief kunnen wij niet beoordelen of het toegepaste nul-tarief juist is. Daarom gaan wij ervan uit dat op alle diensten het algemeen tarief van 19% van toepassing is.
(…)
Niet-verantwoorde opbrengsten

Op basis van gegevens van derden is een theoretische omzetberekening gemaakt. De omzet volgens de theoretische omzetberekening is hoger dan de omzet die u heeft aangegeven op de aangifte. Zoals ook al onder voorgaand punt is beschreven moet er van worden uitgegaan dat ook op deze opbrengsten het algemeen tarief van toepassing is en dat deze diensten zijn verricht in Nederland. De berekening van de theoretische omzet is al eerder in deze brief aan de orde gekomen. Wij sluiten voor de omzetbelasting aan bij de toelichting eerder in deze brief op dit punt.
(…)

OVERZICHT CORRECTIES OMZETBELASTING

Tabel 2 - over zicht correcties omzetbelasting

2.9.Met dagtekening 24 december 2009 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd en de heffingsrente vastgesteld. Daartegen heeft mevrouw [X], verbonden aan Accountantskantoor [accountantskantoor], namens belanghebbende bij brief van 8 januari 2009 (bedoeld wordt 2010) pro forma bezwaar gemaakt.

2.10.Bij brief van 9 januari 2010 van belanghebbende heeft zij haar bezwaar als volgt gemotiveerd:

“Begründung:
Bezüglich der Nachforderung von Umsatzsteuer verweisen wir auf die “Verlagerungsregelung” der Europäisen Union vom 27.10.2003, wonach Umsatzsteuer bei Gesellschaften im grenzüberschreitenden Geschäftsverkehr gegenseitig nicht mehr in Rechnung gestellt werden soll.
Die von [belanghebbende] tatsächlich vereinnahmte Umsatzsteuer wurde an den Belastingdienst abgeführt. Eine darüber hinausgehende Umsatzsteuerschuld besteht nicht!

Bezüglich der Nachforderung von Köperschaftssteuer wurde die Nachberechung willkürlich und nicht nachvollziehbar vorgenommen.
Die von [belanghebbende] tatsächlich vereinnahmte Köperschaftssteuer wurde an den Belastingdienst abgeführt. Eine darüber hinausgehende Köperschaftssteuerschuld besteht nicht!

Da Ihren Bescheiden eine Rechtsmittelbelehrung nicht beigefügt war, gehen eventuelle Form- oder Fristversäumnisse nicht zu unseren Lasten.

Aufgrund Ihrer willkürlichen Vorgehensweise gehen wir davon aus, dass wir in Ihrem Land keine Rechtssicherheit mehr genießen und behalten uns weitere rechtliche Schritte ausdrücklich vor!”

2.11.Bij brief van 11 januari 2010 heeft de inspecteur op grond van artikel 25 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar inkomen en naar vermogenswinsten aan de bevoegde autoriteit, HM Revenue & Customs, verzocht om informatie te verstrekken omtrent de belastingplicht van belanghebbende en [vennootschap A] in het Verenigd Koninkrijk. Uit de door HM Revenue & Customs verstrekte stukken blijkt dat belanghebbende in het onderhavige jaar als ‘dormant’ staat geregistreerd in het Verenigd Koninkrijk. Tevens heeft HM Revenue & Customs onder andere de jaarrekening over het jaar 2004 van [vennootschap A] aan de inspecteur verstrekt.

2.12.Bij brief van 9 augustus 2010 heeft de inspecteur belanghebbende wederom verzocht haar volledige administratie en die van [vennootschap A] aan hem te verstrekken. Tevens heeft de inspecteur aanvullende vragen gesteld die verband houden met de correctie van de omzet en de correctie van de kosten.

2.13.De inspecteur heeft in zijn brief van 1 oktober 2010 zijn voornemen om de naheffingsaanslag te handhaven als volgt, zover hier van belang, gemotiveerd:

“From the accounting records 2004 up to and including the 1st quarter of 2009 of [belanghebbende], the following can be concluded. In 2004, the activities mainly comprised the sale of Limiteds incorporated under English law. In 2005 and the following years, the sale of legal forms activity is no longer present and turnover is practically solely generated with the “rent” of office space. The turnover generated by the sale of legal form (at a rate of € 1,500 per legal form) seems to have been transferred to [vennootschap A].
(…)
The director invokes application of the reverse charge procedure. (…)
The reverse charge procedure does not apply because the person concerned his registered office in the Netherlands or at least has a regular establishment from where the services are provided. [belanghebbende] has an office in [plaats Nederland] from where staff perform their work using an office inventory. This means that there is at least one permanent establishment in the Netherlands. In that case, the turnover tax due must be paid in the Netherlands. I again note that the person concerned has paid no turnover tax for the period 2004.

Rate
The activities of the person concerned can be described as follows:
-performing activities relating to the formation and establishment of companies under English law;
-performing activities for changing the status of companies with their registered offices in England;
-performing activities with respect to redirecting mail and telephone communications;
-providing powers of attorney, the formation and maintenance of managing companies;
-the provision of credit cards and opening bank accounts on behalf of clients.
In my opinion, we have here a combination of administrative and service operations which do not come under the exceptions of article 11, paragraph 1, subparagraph i under 2 of the Turnover Tax Act 1968 (hereinafter the OB Act). From the decision HvJ EC 13 December 2001, in the case C-235/00 (NTFR 2002/56, V-N 2002/5.26, FED 2002/192), it can be concluded that there cannot be a case of mediation if in the event of transactions concerning shares one of the parties outsources part of his work to a third party, who then, as it where, represents his client. The services can therefore be characterised as a combination of administrative and service operations, which are not subject to any exemption of article 11 of the OB Act. In my opinion, the general rate should therefore apply to the performance. Although on the invoice and in the books “rent” is booked as proceeds, the question remains whether this really is a case of rent. In my opinion, we have a combination of performances which are office services by nature. I also infer this from the price list [vennootschap A] Ltd. (hereinafter [vennootschap A]). [vennootschap A] is an affiliated company. According to the description on [belanghebbende]’s sales invoices, the amounts are charged by [belanghebbende] on behalf of [vennootschap A]. [vennootschap A]’s price list does not contain any performance that qualifies as rent.

Place of the service
In my opinion, the place of service is the Netherlands because the person concerned is established or at least has a permanent establishment in the Netherlands from where the services are provided. The services are not among the exceptions referred to in article 6, paragraph 2 of the Turnover Tax Act, so that according to the main rule of article 6, paragraph 1 of the Turnover Tax Act all performances take place where the service provider is established of has a permanent establishment. In this case the Netherlands. (…)

Reversing the burden of proof
By letter of 20 November 2009, I drew your attention to the fact that under articles 25 en 27e of the Sate Taxes Act the burden proof may be reversed. You did not comply with my request for information. This means that you must prove that the assessment is incorrect. In my opinion, you have provided insufficient proof for me to conclude that the assessment is incorrect.”

3.Geschil

3.1In geschil is, naar de rechtbank verstaat, of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.Belanghebbende concludeert, naar de rechtbank verstaat, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf

4.1.De rechtbank heeft geen vertaling van de in de Engelse of Duitse taal gestelde brieven van belanghebbende verlangd. Een dergelijke vertaling acht de rechtbank voor een goede behandeling van het beroep niet noodzakelijk (artikel 6.5, derde lid, van de Awb).

4.2.De bestuurder heeft de rechtbank in de Engelse taal bij brieven van 30 maart 2011 en 2 mei 2001 bericht dat hij de Nederlandse taal niet beheerst en dat hij graag de correspondentie in het Duits of het Engels ontvangt. Bij brieven van 12 april 2011 en 10 mei 2011 heeft de rechtbank belanghebbende in de Engelse taal uitgelegd dat de rechtbank verder alleen in de Nederlandse taal correspondeert. Vervolgens heeft de rechtbank op 12 augustus 2011 een fax van [advocaat], advocaat te Heerlen, ontvangen. Daarin staat vermeld dat belanghebbende zich door hem laat vertegenwoordigen. De rechtbank heeft voorts de volmacht en de vertaling van het beroepschrift, per fax, ontvangen op 12 september 2011. Ter zitting is belanghebbende niet bijgestaan door de gemachtigde of een tolk. Belanghebbende heeft aldaar in de Duitse taal toegelicht dat zij vanwege de besparing van de kosten [advocaat] niet heeft meegenomen en evenmin zelf een tolk heeft ingeschakeld. Tevens heeft zij de rechtbank wederom verzocht de zaak over te dragen aan een gerecht in het Verenigd Koninkrijk dan wel aan het Hof van Justitie.

4.3.De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende af nu de onderhavige rechtbank de bevoegde rechter is om deze zaak te behandelen en zij geen reden ziet tot het stellen van prejudiciële vragen. Voor zover belanghebbende met haar verzoek bedoeld heeft te stellen dat de rechtbank ten onrechte bij de behandeling van de zaak niet heeft voorzien in een tolk, overweegt de rechtbank als volgt. Als regel geldt dat de overheid in de landstaal communiceert (vergelijk artikel 2:6, eerste lid van de Awb). Indien belanghebbende die taal onvoldoende machtig is en hulp nodig heeft bij de behandeling van haar zaak, ligt het op haar weg zich daarvan te voorzien en rust op haar het risico als zij dat nalaat. Feiten en omstandigheden waaraan de gevolgtrekking is te verbinden dat er reden is voor het maken van een uitzondering op voornoemde regel zijn gesteld noch gebleken. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat hier geen sprake is van een beboeting (‘criminal charge’). De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld ter zitting haar standpunt in de Duitse taal toe te lichten en de inspecteur heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Daarvan uitgaande en in aanmerking genomen dat de rechtbank van oordeel was zelf de Duitse taal voldoende te beheersen, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven zelf een tolk te benoemen en daartoe de behandeling van de zaak ter zitting te schorsen. Daarbij verdient opmerking dat belanghebbende ter zitting ook geen verzoek tot schorsing heeft gedaan om haar zelf in de gelegenheid te stellen zorg te dragen voor bijstand door een tolk.

Ondernemer

4.4.De rechtbank is op grond van de feiten van oordeel dat belanghebbende in het jaar 2004 de activiteiten die zijn vermeld in de in 2.8 genoemde brief, heeft verricht vanuit haar kantooradres in Nederland. Tevens acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende daarvoor vergoedingen heeft genoten. Hieruit volgt dat belanghebbende als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) moet worden aangemerkt.

Heffing van omzetbelasting

4.5.1.Voor de Wet worden de activiteiten van belanghebbende aangemerkt als een dienst. De plaats waar de dienst wordt verricht, is ingevolge artikel 6 van de Wet Nederland nu die diensten werden verricht vanuit het kantooradres in Nederland. In dat geval is belanghebbende omzetbelasting verschuldigd over de vergoeding die zij voor die diensten heeft ontvangen.

4.5.2.Belanghebbende stelt ondermeer dat zij de verschuldigde omzetbelasting heeft afgedragen. De inspecteur betwist dat. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de bewijslast van die stelling heeft. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Belanghebbende heeft geen enkel bewijs van die stelling aangevoerd.

4.5.3.De rechtbank begrijpt dat belanghebbende aanspraak maakt op het tarief van nihil wegens het verrichten van intracommunautaire diensten. Dit maakt de rechtbank op uit de door belanghebbende gehanteerde grootboekrekening ‘Honorarium 0%’ alsmede belanghebbendes verwijzing naar het vaststaande feit dat bijna al haar afnemers in Duitsland wonen. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 16 mei 2008, nr. 40 036, LJN BD1604, is het dan aan belanghebbende om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voor toepassing van dat tarief voldoet. Nu de inspecteur toepassing van dat tarief betwist en belanghebbende verder geen feiten of omstandigheden in dit verband heeft gesteld, heeft zij niet het van haar te verlangen bewijs geleverd, zodat op de door belanghebbende verrichte diensten het algemene tarief van toepassing is.

Omkering

4.6.Met betrekking tot de hoogte van de omzet waarvoor belanghebbende het tarief verschuldigd is, overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft zich in zijn uitspraken op bezwaar beroepen op de omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 25 van de AWR. Hij draagt hiervoor aan dat belanghebbende niet aan het bepaalde in artikel 47 van de AWR heeft voldaan. De inspecteur heeft belanghebbende meermaals verzocht inlichtingen te verstrekken over feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de heffing van (onder meer) omzetbelasting en belanghebbende daarbij gewezen op de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast indien zij niet aan dit verzoek voldoet.

4.7.Nu belanghebbende niet de gevraagde inlichtingen aan de inspecteur heeft verstrekt, heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank voor het bepalen van de maatstaf van heffing, terecht bij de uitspraken op het bezwaar zich beroepen op omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat belanghebbende herhaaldelijk heeft gesteld de inspecteur niet te begrijpen, ook niet hetgeen de inspecteur in zijn in de Engelse taal gestelde brieven heeft uiteengezet, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel om de redenen als vermeld in 4.2 en 4.3. Gezien het belang van de gevraagde informatie – een volledig beeld van de activiteiten van belanghebbende te verkrijgen – voor de heffing van de omzetbelasting is de rechtbank van oordeel dat de omkering en verzwaring van de bewijslast is gerechtvaardigd.

4.8.Gelet op hetgeen in 4.7 is overwogen, is het aan belanghebbende om overtuigend de onjuistheid van de correcties aan te tonen (artikel 27e, aanhef en letter a, van de AWR). Met hetgeen belanghebbende heeft aangedragen, is zij daarin niet geslaagd. Met de stellingname van belanghebbende dat enkele van de vennootschappen niet in Nederland zijn gevestigd en dat de afnemer van een van de vennootschappen niet heeft betaald, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet het bewijs geleverd dat en in hoeverre de uitspraken onjuist zijn. Belanghebbende heeft nog gesteld dat haar toenmalige gemachtigde verantwoordelijk is voor de te weinig geheven belasting. Voor de heffing van belasting zijn de gevolgen van het handelen van een gemachtigde echter voor rekening en risico van de belastingplichtige.

Redelijke schatting

4.9.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de naheffingsaanslag niet naar willekeur is opgelegd, maar berust op een redelijke schatting. Aan de hand van de aanwezige facturen in de administratie van belanghebbende heeft de inspecteur de activiteiten van belanghebbende in kaart gebracht. Zoals onder 2.8 staat vermeld kan uit de aanwezige facturen worden afgeleid dat belanghebbende de volgende tarieven, exclusief omzetbelasting, heeft gehanteerd:
– Verkoop van een bestaande vennootschap (ongeacht hun rechtsvorm)  € 1.500
– Het optreden als aandeelhouder van vennootschappen (per jaar)  € 205/€ 380
– Het verhuren van kantoorruimten aan vennootschappen (per maand)  € 100
De inspecteur heeft uit een databestand, Lexis Nexis (dat onder andere informatie verzamelt uit de Companies House en de Kamer van Koophandel) gegevens van vennootschappen, die op het adres [bedrijfsadres Verenigd Koninkrijk] staan ingeschreven, verzameld. Van nagenoeg elke in 2004 opgerichte vennootschap heeft de inspecteur het tarief van € 1.500 tot de omzet gerekend, telkens vermeerderd met het tarief van maximaal € 380 indien belanghebbende als aandeelhouder van die vennootschap is geregistreerd. Ter zake van de vennootschappen die (mede) op het bedrijfsadres van belanghebbende zijn geregistreerd, heeft de inspecteur het tarief € 100 per maand tot de omzet gerekend voor het verhuren van haar kantoorruimte aan die vennootschap. Aldus heeft de inspecteur de omzet op € 114.915 bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van willekeur en heeft de inspecteur de hoogte van de omzet in redelijkheid bepaald.Voor de berekening van de omzetbelasting is de inspecteur ervan uitgegaan dat de omzet inclusief omzetbelasting betreft. De rechtbank acht de verschuldigde omzetbelasting niet te hoog.

Heffingsrente

4.10.Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft tegen de heffingsrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is ook het beroep met betrekking tot de beschikking heffingsrente ongegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2012 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, mr. C.A.F.M.Stassen en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier,  De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 september 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

LJN: BY1562, Rechtbank Breda , AWB 11/1482




Bewaren

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op