Naheffingsaanslag BPM in strijd met evenredigheidsbeginsel
BPM in strijd met vrij verkeer van diensten
Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden, omdat de heffing van BPM in de onderhavige situatie in strijd is met het vrij verkeer van diensten als bedoeld in artikel 49 van het EG-verdrag.
De stelling van belanghebbende is juist.
In de beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ EU) van 29 september 2010, nr. C-91/10 (VAV-Autovermietung GmbH), oordeelde het HvJ EU dat de Wet op de belasting personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet BPM) in Nederland wonende of gevestigde personen die hoofdzakelijk in Nederland een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruiken, verplicht, vanaf de aanvang van het gebruik van een motorvoertuig op het Nederlandse wegennet, tot betaling van het volledige bedrag van de betrokken belasting zonder rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig en met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet, zodat sprake is van een wettelijke regeling waarbij een belasting wordt geheven die niet evenredig is aan de gebruiksduur van genoemd voertuig in Nederland. Het HvJ EU overweegt voorts dat hieraan niet af doet dat uit de Wet BPM volgt dat het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van dit gebruik zonder rente wordt terugbetaald. Aldus is de Wet BPM in de betreffende situatie in strijd met een vrij verkeer van diensten als bedoeld in de artikelen 49 tot en met 55 EG-verdrag.
Schending van het communautaire evenredigheidsbeginsel
De (per 1 februari 2007 gewijzigde) Wet BPM voorziet niet in een heffing van BPM, waarbij vóór of ten tijde van de aanvang van het gebruik van de openbare weg in Nederland rekening wordt gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet. De Inspecteur heeft bovendien in zijn verweerschrift in hoger beroep betoogd dat dit ook uitvoeringstechnisch onhaalbaar is. Alsdan moet gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2008, 40597bis, LJN: BG4211 de conclusie zijn dat de belastingrechter de naheffingsaanslag niet in overeenstemming kan brengen met eerder bedoeld gebruik of duur. Hieruit volgt dat in verband met schending van het communautaire evenredigheidsbeginsel de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Het is aan de wetgever om te voorzien in een heffing van de BPM, die strookt met het communautaire evenredigheidsbeginsel.
Oordeel Hof
Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur, alsmede de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente moeten worden vernietigd.