In geschil is of er sprake is van misbruik van recht door gebruik te maken van een btw besparende structuur.
Een sportvereniging heeft normaliter geen recht op aftrek van voorbelasting voor het gebruik van een sportcomplex. Door een samenstel van kunstmatige handelingen is een situatie gecreëerd waardoor een belastingvoordeel is ontstaan.
De gevolgen van een herdefiniëring van de in het kader van de btw besparende structuur aangegane transacties zijn naar oordeel van de rechtbank dat uitgegaan moet worden van de oorspronkelijke situatie, waarin het sportcomplex huurde van de gemeente ten behoeve van vrijgestelde handelingen en geen recht op aftrek bestond van de ter zake van het gebruik van het sportcomplex door derden in rekening gebrachte btw.
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 14-04-2014
- Datum publicatie
- 20-05-2014
- Zaaknummer
- AWB-13_3080
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Eerste aanleg – meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Omzetbelasting. Misbruik van recht.
- Wetsverwijzingen
- Algemene wet bestuursrecht, geldigheid: 2014-05-20
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
FutD 2014-1225
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3080
Uitspraakdatum: 14 april 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X], gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: drs. [A],
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor[P], verweerder.
1 Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 10.491. Tevens heeft verweerder bij aparte beschikking € 151 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 mei 2013 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2014.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [B], secretaris van eiseres, en[C], voorzitter van [D]. Namens verweerder zijn verschenen mr. S. de Römph en mr. B.F. Kroezen.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
[D] (hierna:[D]) huurde tot en met 31 december 2009 het sportcomplex gelegen aan de [#] van de gemeente [Q]. Het sportcomplex omvat onder meer een kantine inclusief bar, zeven tennisbanen en twee kleedkamers. De gemeente is eigenaar van het sportcomplex en[D] droeg tijdens de huurperiode de zorg voor het onderhoud en het beheer. De jaarlijkse vergoeding bedroeg € 45,38 (f. 100).
Op 28 december 2009 hebben de voorzitter en de penningmeester van[D] eiseres opgericht. Eiseres heeft volgens haar statuten tot doel het bevorderen van de beoefening van de tennissport in al zijn verschijningsvormen door de leden van[D]. In de oprichtingsakte zijn de voorzitter en penningmeester van[D] tot lid van het bestuur van eiseres benoemd.[I] is benoemd tot voorzitter van eiseres. De penningmeester van[D] is na de oprichting van eiseres uit het bestuur van[D] gestapt en bestuurder van eiseres gebleven.
Eiseres huurt met ingang van 1 januari 2010 het sportcomplex aan de [#] van de gemeente [Q]. [D] en eiseres hebben hiertoe een akte van contractoverneming, een overeenkomst tot overdracht van activa (inventaris en inrichting, tennisbanen, lichtmasten en parkapparatuur) voor een koopsom van € 24.453,30 en een leningsovereenkomst voor een bedrag van € 24.453,30 gesloten. De lening is rente- en aflossingsvrij tijdens de looptijd. Bij aflossing van de lening wordt rente berekend over de looptijd naar een marktconform tarief, dat niet in de overeenkomst is vermeld. Per ultimo 2010 bedraagt de vordering van[D] op eiseres € 14.487, per ultimo 2011 € 12.446 en per ultimo 2012 € 8.570.
Eiseres en[D] hebben voor het sportcomplex een gebruiksovereenkomst gesloten. In de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 heeft[D] een jaarlijkse vergoeding van € 40.000 plus 6% btw aan eiseres betaald. Eiseres verhuurt de kantine aan een pachter. Eiseres verhuurt daarnaast tennisbanen aan Tennisvereniging [E] voor competitiewedstrijden en met enige regelmaat aan Tennisvereniging[F] en Tennis Club [G]. Dit gebeurt in overleg met[D] om dubbel gebruik van de banen te voorkomen.
Niet-leden van[D] kunnen tegen betaling een passe-partout kopen die recht geeft op een aantal keren gebruik van de tennisbanen. Ook stelt eiseres accommodatie ter beschikking aan bedrijven, instellingen en organisaties, scholen en aan zelfstandige tennistrainers. In een sideletter van 31 juli 2010 is vastgelegd dat trainers hun activiteiten moeten afstemmen met het bestuur van[D]. Tot slot verwerft eiseres reclame-inkomsten met het plaatsen van winddoeken langs de tennisbanen.
Verweerder heeft naar aanleiding van een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het eerste kwartaal 2010 op 25 augustus 2010 een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld. Verweerder heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek geweigerd de gevraagde teruggaaf te verlenen en een naheffingsaanslag opgelegd voor € 10.491 aan omzetbelasting.
Per 1 mei 2013 heeft [B] de functie van secretaris in het bestuur van eiseres overgenomen.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, waarbij het geschil is toegespitst op de vraag of eiseres recht heeft op aftrek van voorbelasting. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, is of de economische realiteit is gewijzigd, wat eiseres verdedigt en verweerder bestrijdt. De tweede vraag die partijen verdeeld houdt, is of sprake is van vrijgestelde verhuur (verweerder) dan wel van de belaste terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie (eiseres). De derde vraag die partijen verdeeld houdt, is of er sprake is van misbruik van recht, hetgeen verweerder verdedigt en eiseres bestrijdt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres recht heeft op immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen partijen is evenmin in geschil dat verweerder niet heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op verzoek van partijen zal de rechtbank de zaak niet terugwijzen naar verweerder maar inhoudelijk afdoen.
4 Beoordeling van het geschil
De rechtbank begrijpt het ter zitting desgevraagd toegelichte standpunt van verweerder aldus, dat laatstgenoemde zich in wezen op het standpunt stelt dat sprake is van misbruik van recht. De drie separaat door verweerder geformuleerde standpunten zijn alle varianten op dit leerstuk. De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake is van misbruik van recht. Uit onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 februari 2006, zaak C-255/02, Halifax (hierna: het Halifax-arrest) volgt dat om te kunnen vaststellen dat sprake is van misbruik:
ten eerste vereist is dat de betrokken transacties, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden in de desbetreffende bepalingen van de Btw-richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting daarvan, ertoe leiden dat in strijd met het doel van deze bepalingen een belastingvoordeel wordt toegekend (hierna: de eerste voorwaarde); en
ten tweede uit een geheel van objectieve factoren moet blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen (hierna: de tweede voorwaarde).
5 Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank ziet in de schending van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wel aanleiding om verweerder te gelasten het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
6 Beslissing
De rechtbank:
- –verklaart het beroep ongegrond;
- –gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 vergoedt;
- –kent eiseres een immateriëleschadevergoeding toe van € 500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en
mr. M.C.A. Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Bron: ECLI:NL:RBNHO:2014:3277