Meerderheidsaandeelhouder

Advocaat zou veronderstelling hebben gewekt dat cliënt meerderheidsaandeelhouder zou worden. Stelt dat cliënt had kunnen weten dat hij geen aandelen had, maar heeft in tuchtrechtelijke procedure aangevoerd pas later te hebben ontdekt dat cliënt geen aandelen had. Aktewisseling.



Datum uitspraak: 13-12-2011
Datum publicatie: 20-09-2012
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Advocaat zou veronderstelling hebben gewekt dat cliënt meerderheidsaandeelhouder zou worden. Stelt dat cliënt had kunnen weten dat hij geen aandelen had, maar heeft in tuchtrechtelijke procedure aangevoerd pas later te hebben ontdekt dat cliënt geen aandelen had. Aktewisseling.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
zaaknummer 200.078.930/01
13 december 2011GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMERARREST

in de zaak van:

[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. M.A. Visser te Amsterdam,

t e g e n

[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. L.H. Rammeloo te Amsterdam,

Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en [geïntimeerde].

1. Het procesverloop

1.1 Bij dagvaarding van 29 november 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2010, gewezen onder num¬mer 447191/HA ZA 09-4153 tussen hem als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.2 Bij exploot van 13 december 2010 heeft [geïntimeerde] [appellant] aangezegd dat de zaak bij vervroeging op de rol zal worden aangebracht.

1.3 [appellant] heeft van grieven gediend, zijn eis vermeerderd, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog zijn vorderingen jegens [geïntimeerde] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.

1.4 [geïntimeerde] heeft geantwoord, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclu¬sie, kort
gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.

1.5 Partijen hebben ter zitting van het hof op 4 oktober 2011 hun zaak mondeling doen bepleiten, [appellant] door mr. M.A. Visser en [geïntimeerde] door mr. L.H. Rammeloo, beide partijen onder overlegging van pleitnotities.

1.6 Tenslotte hebben partijen om arrest gevraagd.

2. De feiten

2.1 Partijen hebben geen grieven aangevoerd tegen de door de rechtbank in het tussenvonnis van 8 november 2006 onder punt 2.1 tot en met 2.11 als vaststaand aangemerkte feiten, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Wel heeft [appellant] bij grief 1 aangevoerd dat de rechtbank de feiten onvolledig heeft vastgesteld en heeft hij nog een aantal aanvullende feiten naar voren gebracht. Voor zover deze aanvullende feiten tussen partijen als vaststaand hebben te gelden en relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, zal het hof deze feiten hierna opnemen.

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.2 Begin jaren ’90 heeft [appellant] samen met drie Russische zakenpartners ([A], [B] en [C]) de aandelen aan toonder van een vennootschap naar Grieks recht, Minoan Hotel S.A. (hierna: Minoan Hotel) verworven. Minoan Hotel exploiteert een hotel op Kreta. [appellant] was directeur van Minoan Hotel.

2.3 Voor de verwerving van de aandelen werd in Gibraltar een holdingmaatschappij opgericht (Minoan Ltd.) die de aandelen aan toonder in het kapitaal van Minoan Hotel verwierf. Een andere limited in Gibraltar, IHG Ltd. financierde Minoan Ltd. [appellant] was samen met de drie Russische zakenpartners beneficiair eigenaar van de aandelen IHG Ltd.

2.4 [geïntimeerde], advocaat te Amsterdam, heeft [appellant] in deze periode (begin jaren ’90) geadviseerd bij de aankoop van Minoan Hotel.

2.5 In 1993 heeft IHG Ltd. alle aandelen Minoan Hotel overgenomen van Minoan Ltd. De aandelen IHG Ltd. werden gehouden door [appellant] en de drie Russische zakenpartners. Enige tijd later heeft IHG Ltd. 20% van de aandelen in Minoan Hotel overgedragen aan [geïntimeerde], zulks als betaling voor openstaande rekeningen van [geïntimeerde] aan IHG Ltd.

2.6 In 1996 is [appellant] opgestapt als directeur van Minoan Hotel en als beneficiair mede-eigenaar van IHG LTd. De componenten voor de in dit verband met de Russische zakenpartners door [appellant] getroffen regeling d.d. 1 juli 1996 zijn door [geïntimeerde] op schrift gesteld en [geïntimeerde] heeft gezorgd voor doorbetaling van het schikkingsbedrag ad $ 250.000,– van [appellant] aan de Russische partners (prod. 1 CvA).
Hierna hielden de drie Russische zakenpartners via IHG Ltd. 80% van de aandelen Minoan Hotel. De overige 20% aandelen waren (nog steeds) in handen van [geïntimeerde].

2.7 In 2001 vernam [appellant] van zijn voormalige Russische zakenpartners dat de directeur van Minoan Hotel, de Griek [D] (die tot 1991 eigenaar was van Minoan Hotel), een deel van de aandelen van IGH Ltd. in Minoan Hotel uit een kluis in het hotel had ontvreemd.

2.8 [appellant] heeft de hulp ingeroepen van [geïntimeerde] en samen met hem een procedure aangespannen tegen [D] om de door [D] toegeëigende aandelen terug te vorderen. [appellant] heeft de proceskosten, het grootste deel van de kosten van de ingeschakelde Griekse advocaat en de reis- en verblijfkosten van [geïntimeerde] voldaan.

2.9 Op of omstreeks 17 mei 2001 heeft [appellant] met de Russische zakenpartners een overeenkomst gesloten, die onder meer inhield (prod. 2 CvA):
– [appellant] betaalt een bedrag van $ 200.000,– aan de Russische partners voor 20% van de aandelen van Minoan Hotel;
– [appellant] is verantwoordelijk voor het betalen van de kosten in verband met alle gerechtelijke procedures tegen Minoan Hotel.

2.10 Op vordering van IHG Ltd. en [geïntimeerde] heeft een Griekse rechtbank bij vonnis van 25 mei 2004 voor recht verklaard dat IHG Ltd. voor 60%, [geïntimeerde] voor 20% en [D] voor 20% aandeelhouder zijn van Minoan Hotel.

2.11 [D] heeft daarop zijn aandelenpakket te koop aangeboden. In 2005 heeft [D] zijn 20% aandelen in Minoan Hotel voor € 320.000,– verkocht aan [geïntimeerde].
[appellant] heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 160.000,– (met kosten € 180.000,–) betaald voor de helft van de aandelen.

2.12 In 2008 heeft [appellant] een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen [geïntimeerde]. De Raad van Discipline heeft de klacht gegrond verklaard en [geïntimeerde] drie maanden, waarvan twee voorwaardelijk, geschorst. In hoger beroep heeft het Hof van Discipline de uitspraak bekrachtigd. In zijn uitspraak van 4 september 2009 heeft het Hof ondermeer het volgende overwogen:
“5.3 In 2006 of begin 2007 kwam klager er achter dat hij geen   aandeelhouder van IHG Ltd. was. Dat hij tot dan dacht dat   hij dit wel was, wijt hij aan misleiding door verweerder, althans aan diens onvoldoende informatieverstrekking. In dit verband heeft hij aangevoerd dat hij (groot)aandeelhouder wilde worden in het hotel op Kreta, direct en/of indirect, en dat hij uitsluitend om die reden met verweerder heeft afgesproken dat hij alle kosten in Griekenland in verband met de procedure tegen [D] voor zijn rekening zou nemen, dat hij hetzelfde zou doen wat betreft de onkosten van verweerder en dat hij naderhand € 180.000 op tafel heeft gelegd om de 20% aandelen van [D] in Minoan Hotel SA te verwerven.
5.4 Volgens klager wist verweerder wel degelijk of had hij moeten weten dat klager al die tijd geen   aandeelhouder was van IHG Ltd. en dat klager als gevolg van de met [D] gesloten overeenkomst slechts voor 10%   zeggenschap in Minoan Hotel SA zou kunnen verkrijgen.
5.5 Wat dit verwijt betreft, is naar het oordeel van het hof het volgende van belang. Verweerder heeft aangevoerd   dat hij pas in 2006 ontdekt heeft dat klager niet één van de aandeelhouders van IHG Ltd. Was. Dit schrijft hij in een e-mail van 21 februari 2007 aan de fiscaal adviseur van klager. Om de volgende reden is dat merkwaardig. Zo schrijft verweerder op 11 juni 2002 aan de Griekse advocaat: “The shares of IHG are held by [geïntimeerde] and [C]. The shares [A] and [B] no longer exist and are held by IHG Ltd.” Kortom, klager wordt hier niet genoemd als aandeelhouder evenmin als in andere berichten in dezelfde trant. Bovendien is niet gebleken dat verweerder deze zelfde informatie aan klager heeft verstrekt. Als er al niet sprake was van misleiding door verweerder van klager, dan was er op zijn minst sprake van onvoldoende informatieverstrekking. Dit moet verweerder tuchtrechtelijk worden aangerekend.
5.6 Terecht heeft de raad geoordeeld dat verweerder gaandeweg een steeds groter worden persoonlijk belang heeft gekregen in en bij het onderwerp van zijn belangenbehartiging als advocaat van klager en dat verweerder daarmee de onafhankelijkheid, die hij bij deze belangenbehartiging in acht had moeten nemen, verloren heeft. Voorbeelden zijn:
-het verzwijgen in de contacten met klager van relevante informatie (zie overweging 5.5);
-het verwerven van het 20% aandeel van [D] in Minoan Hotel SA zonder de helft hiervan conform de gemaakte afspraak aan klager over te dragen, terwijl die al meer dan de helft van de koopprijs voor zijn rekening had genomen;
-het in 2006 uitlokken van het ontslag van klager als voorzitter van de Raad van Bestuur van Minoan Hotel SA.
Eén en ander betekent ook dat de belangen van klager verweerder in de loop van de jaren tegenstrijdig werden, in welk conflict van belangen verweerder de zijne heeft  laten prevaleren. (…)”

2.13 Twee van de drie Russische zakenpartners zijn inmiddels overleden.

2.14 In 2006 is een Raad van Bestuur van Minoan Hotel opgericht. [appellant] werd daarvan voorzitter, [geïntimeerde] vice-voorzitter en de dochter van [geïntimeerde] werd accountant en administrateur van het hotel. Op 18 september 2006 is [appellant] op voorstel van [geïntimeerde] ontslagen als voorzitter.

2.15 Omstreeks november 2009 heeft [appellant] toonderaandelen verkregen in Minoan Hotel SA, zulks na dreiging met een kort geding tegen [geïntimeerde]. Deze aandelen zouden een belang van 10% vertegenwoordigen. De waarde van de aandelen is gesteld in Drachmes.

3. De beoordeling

3.1 [appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden als adviseur of juridisch dienstverlener niet naar behoren heeft uitgevoerd en de belangen van [appellant] niet op een juiste wijze heeft behartigd. Bovendien heeft [geïntimeerde] hem misleid. [appellant] stelt daardoor schade te hebben geleden. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt [appellant] op in hoger beroep.

3.2 Bij grief 2 voert [appellant] aan dat in deze procedure op [geïntimeerde] een verzwaarde motiveringsplicht rust. Hij heeft dit ook in eerste aanleg aangevoerd en ten onrechte heeft de rechtbank daaraan geen aandacht besteed. [appellant] stelt in dit verband (aantekeningen ter comparitie d.d. 1 juli 2010, punt 1) dat in de rechtsverhouding tussen hem en [geïntimeerde], [geïntimeerde] moet worden aangemerkt als de partij die over de relevante informatie en kennis beschikt en dat voor hem als professionele dienstverlener in deze procedure een verzwaarde motiveringsplicht geldt.

3.3 Het hof onderschrijft het betoog van [appellant] niet. Weliswaar is [geïntimeerde] een professionele dienstverlener en beschikt hij uit die hoofde over informatie en kennis, maar deze omstandigheid is op zich zelf onvoldoende om een verzwaarde motiveringsplicht op [geïntimeerde] te leggen. Het is primair aan [appellant] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat [geïntimeerde] jegens hem onzorgvuldig heeft gehandeld, als omschreven in r.o. 3.1. Vervolgens is het aan [geïntimeerde] om de stellingen van [appellant] gemotiveerd te betwisten.
De grief faalt.

3.4 Bij grief 3 stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het oordeel van de   tuchtrechter niet zonder meer de gevolgtrekking kan worden verbonden dat [geïntimeerde] civielrechtelijk   aansprakelijk is wegens schending van de zorgvuldigheidsnorm. In de toelichting op de grief stelt [appellant] dat [geïntimeerde] hem meerdere malen heeft misleid en zijn eigen belang boven het belang van [appellant] heeft gesteld. Voorts stelt [appellant] dat hij tot een bedrag van € 532.769,– betalingen heeft gedaan, in de veronderstelling dat hij daarmee een meerderheidsbelang zou opbouwen in Minoan Hotel SA, terwijl later is gebleken dat [appellant] geen enkel belang verkreeg in Minoan Hotel SA.

3.5 Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat aan het oordeel van de tuchtrechter niet zonder meer   de gevolgtrekking kan worden verbonden dat [geïntimeerde] civielrechtelijk aansprakelijk is jegens [appellant] (HR 15 november 1996, NJ 1997, 151; HR 13 oktober 2006, NJ 2008, 528). In de onderhavige procedure zal het hof zich zelfstandig een oordeel dienen te vormen over de verwijten die [appellant] maakt aan [geïntimeerde]. In zoverre faalt grief 3.

3.6 Het belangrijkste verwijt dat [appellant] maakt aan [geïntimeerde] is, naar het hof begrijpt, dat hij de in r.o. 3.4 vermelde betalingen alleen heeft gedaan in de door [geïntimeerde] (ten onrechte) bij hem gewekte veronderstelling dat hij, via een beneficiair meerderheidsbelang in IHG Ltd., meerderheidsaandeelhouder (namelijk voor 2/3, zie dagvaarding punt 14) zou worden van Minoan Hotel SA. Behalve bij grief 3 komt dit verwijt ook naar voren bij grief 5.
Naar het hof begrijpt valt dit verwijt in twee onderdelen uiteen. In de eerste plaats het verwijt dat [appellant] € 80.000,– heeft betaald voor overname van de aandelen in IHG Ltd. van de Russische zakenpartners, waarvoor hij echter geen aandelen in IHG Ltd. heeft verkregen (dagvaarding punt 18), terwijl, zo begrijpt het hof, hij zulks door toedoen van [geïntimeerde] wel had verwacht. In de tweede plaats het verwijt dat hij € 180.000,– heeft betaald aan [geïntimeerde] voor overname van 10% in het aandelenkapitaal van Minoan Hotel SA, zijnde de helft van de 20% aandelen die [D] in bezit had verkregen (inleidende dagvaarding punt 21), wederom daarbij door [geïntimeerde] in de veronderstelling gebracht dat hij daardoor een meerderheidsbelang in Minoa Hotel SA zou verwerven.

3.7 Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] zijn stellingen enigszins gewijzigd geformuleerd, namelijk dat het erom gaat dat [appellant] [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven om een meerderheidsbelang te verwerven in IHG Ltd. en [geïntimeerde] dat betwist, en hij in de uitvoering van die opdracht is tekort geschoten. Volgens [geïntimeerde] zou hij alleen opdracht hebben gekregen om voor [appellant] een 20% belang in Minoan Hotel SA te verwerven.

3.8 Het hof heeft uit de stellingen van partijen nog geen duidelijk beeld van de zaak kunnen verkrijgen.
Wel valt op dat het verweer dat door [geïntimeerde] in de onderhavige procedure wordt gevoerd, moeilijk te rijmen is met het verweer dat hij in de tuchtrechtelijke procedure heeft gevoerd. In de tuchtrechtelijke procedure heeft hij namelijk aangevoerd dat hij pas in 2006 of 2007 heeft ontdekt dat [appellant] niet één van de aandeelhouders van IHG Ltd. was (zie de uitspraak van het Hof van Discipline onder punt 5.5). In de onderhavige procedure stelt [geïntimeerde] echter dat [appellant] al vanaf medio 2002 wist of had kunnen weten dat hij geen aandelen in IHH Ltd. had, aan welke stelling [geïntimeerde] een verjaringsverweer koppelt.
Een en ander draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van de verweren van [geïntimeerde].

3.9 Alvorens enig oordeel te geven is het naar ’s hofs oordeel aangewezen dat op meerdere punten verheldering   wordt gebracht.
In de eerste plaats is het aan [appellant] om nader te stellen en met bewijsmiddelen te onderbouwen dat [geïntimeerde] bemoeienis heeft gehad bij zijn in 2001 met de Russische zakenpartners aangegane overeenkomst, en waaruit deze bemoeienis precies heeft bestaan. Mede op die bemoeienis grondt [appellant] immers, zo begrijpt het hof, zijn vordering jegens [geïntimeerde]. Daarbij is de stelling, naar het hof begrijpt, dat het mede aan [geïntimeerde] te wijten is dat hij € 80.000,– heeft voldaan zonder dat hij hiervoor iets heeft teruggekregen (inleidende dagvaarding punt 18; memorie van grieven punt 11). [appellant] dient deze stellingen nader toe te lichten, met name wat betreft de rol van [geïntimeerde] hierin. Daarbij dient hij ook in te gaan op het bedrag van
€ 80.000,–, terwijl in de overeenkomst sprake is van
$ 200.000,– (zie hierboven bij 2.9). De in het geding gebrachte betalingsbewijzen zijn onleesbaar, zodat [appellant] daar andere, leesbare kopieën dient over te leggen.

3.10 Voorts overweegt het hof dat er duidelijkheid dient te komen over de vraag of [appellant] geldige aandelen in Minoan Hotel SA heeft verkregen van [appellant], zulks tegenover de betaling door hem aan [geïntimeerde] van het bedrag van € 180.000,–. [appellant] heeft een bericht in het  geding gebracht van de Griekse advocaat I. Mandelenis d.d. 12 februari 2011, waarin is vermeld – kort samengevat – dat de aandelen van [appellant] waardeloos zijn, omdat ze in Drachmen zijn gesteld, terwijl ze hadden moeten worden omgezet in Euro-aandelen. Volgens [geïntimeerde] zijn het wel geldige aandelen, nu, zo begrijpt het hof, het geen probleem is dat de aandelen in Drachmen zijn gesteld. [geïntimeerde] heeft eerder aangegeven, zo leidt het hof af uit een schrijven van de raadsman van [appellant] van 14 janauri 2010 (prod. 6 conclusie van antwoord) dat de Drachme aandelen niet geldig zijn, omdat deze vervangen zijn door Euro-aandelen. Nu [geïntimeerde] nauwe betrokkenheid heeft bij Minoan Hotel SA en hij bovendien heeft aangeboden te bewijzen dat aan [appellant] een geldig aandelenpakket van 10% van de aandelen in Minoan Hotel SA ter beschikking staat, zo begrijpt het hof, ligt het op de weg van [geïntimeerde] dit bewijs te leveren. Het hof zal hem hiertoe een bewijsopdracht geven als nader in het dictum te bepalen. Het hof gaat er vooralsnog vanuit dat [geïntimeerde] dit bewijs schriftelijk zal leveren.

3.11 Het hof zal elke nadere beslissing aanhouden.

4. Beslissing

Het hof:

verwijst de zaak naar de rol van 10 januari 2012 voor het nemen van   een akte aan de zijde van [appellant] ter voldoening van hetgeen is overwogen in r.o. 3.9;

bepaalt dat [geïntimeerde] een akte zal kunnen nemen waarin hij   kan reageren op de akte van [appellant] en voor het leveren van het bewijs als omschreven in r.o. 3.10;

bepaalt dat [appellant] daarop nog een antwoordakte   zal kunnen nemen;

houdt iedere nadere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock,
W.J. Noordhuizen en J.C. Toorman en in het openbaar
uitgesproken op 13 december 2011 door de rolraadsheer.

LJN: BX7865, Gerechtshof Amsterdam , 200.078.930/01




Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op