Matiging immateriële schadevergoeding in geval van gezamenlijk behandelde zaken van verscheidene belanghebbenden die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex?
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30-01-2015
- Datum publicatie
- 30-01-2015
- Zaaknummer
- 14/01954
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2014:1045, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
- Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
- Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Procesrecht. Art. 8:73 Awb (oud). Matiging immateriële schadevergoeding in geval van gezamenlijk behandelde zaken van verscheidene belanghebbenden die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex?
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Uitspraak
30 januari 2015
nr. 14/01954
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X1] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 maart 2014, nrs. 12/00498 en 12/00499, betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting, de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te ‘s‑Gravenhage is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012, nr. 11/00554, ECLI:NL:HR:2012:BW9866, BNB 2012/250, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2Het tweede geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
3Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
Het Hof heeft geoordeeld dat in een geval waarin de in hoofdzaak op hetzelfde feitencomplex betrekking hebbende zaken gezamenlijk zijn behandeld, kan worden volstaan met toekenning van een schadevergoeding in één of enkele zaken van dezelfde belastingplichtige, terwijl in de overige zaken wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Toetsend aan deze uitgangspunten heeft het Hof het redelijk geoordeeld om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen aan zowel belanghebbende als de dga. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de door het Hof gezamenlijk behandelde zaken, kort gezegd, betrekking hadden op geschillen betreffende de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting tussen de Inspecteur enerzijds en belanghebbende en de dga anderzijds, welke zaken inhoudelijk sterk verwant zijn doordat zij betrekking hebben op min of meer hetzelfde feitencomplex over een periode van vijf jaren.
Met deze oordelen heeft het Hof het hiervoor in 4.2 overwogene niet miskend. Onjuist is de aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat in een geval als het onderhavige een schadevergoeding aan de rechtspersoon steeds achterwege dient te blijven. De oordelen kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve.
5Proceskosten
Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Wat betreft het cassatieberoep van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 14/01956 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 980, derhalve € 490, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 493.