De door een maatschap van verpleegkunidgen (operatieassistenten en anesthesiemedewerkers) verrichte diensten zijn aan te merken als medische verzorging en niet als het ter beschikking stellen van personeel of arbeidskrachten, aldus de Hoge Raad.
InstantieHoge RaadDatum uitspraak13-06-2014Datum publicatie13-06-2014Zaaknummer12/02960
Formele relatiesConclusie: ECLI:NL:PHR:2013:619, Gevolgd
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0905, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
RechtsgebiedenBelastingrecht
Bijzondere kenmerkenCassatie
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 132, lid 1, aanhef en letters b en c, van BTW-richtlijn 2006, art. 11, lid 1, letter c, en art. 11, lid 1, letter g, onder 1o, van de Wet op de omzetbelasting 1968; de door een maatschap van operatieassistenten en anesthesiemedewerkers verrichte diensten zijn aan te merken als medische verzorging en niet als het ter beschikking stellen van personeel of arbeidskrachten.
VindplaatsenRechtspraak.nl
Uitspraak
13 juni 2014
nr. 12/02960
gewezen op het beroep in cassatie van Maatschap [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 mei 2012, nr. 11/00832, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1 Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over de periode 1 november 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/5636) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 17 juni 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van de klachten
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat met betrekking tot de verrichte werkzaamheden de vrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en letter g, onder 10, van de Wet niet van toepassing is aangezien prestaties als de onderhavige steeds plaatsvinden in instellingen als ziekenhuizen en poliklinieken, ook indien sprake is van een zogenoemde dagbehandeling.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de vrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet evenmin van toepassing is. Volgens het Hof is geen sprake van ‘medische verzorging’ aangezien de diensten van de maatschap geen doel op zich vormen. De diensten dragen ertoe bij dat het ziekenhuis een totaalprestatie, in dit geval het verrichten van operaties, kan aanbieden. Naar het oordeel van het Hof is evenmin sprake van ‘met medische verzorging nauw samenhangende diensten’ in de zin van artikel 132, lid 1, letter b, van BTW-richtlijn 2006 om de reden dat belanghebbende met de tijdelijke terbeschikkingstelling van operatieassistenten en anesthesieverpleegkundigen aan ziekenhuizen, waar deze laatsten werkzaam zijn onder leiding van de chirurg of de anesthesist van het ziekenhuis, in directe concurrentie treedt met uitzendbureaus die operatieassistenten en anesthesieverpleegkundigen uitzenden en die ter zake van die uitlening in de heffing van omzetbelasting worden betrokken.
Het Hof heeft voorts vastgesteld dat de in de ziekenhuizen door de maten feitelijk verrichte werkzaamheden de werkzaamheden betroffen van een operatieassistent respectievelijk een anesthesie-verpleegkundige. Zodanige werkzaamheden vormen naar hun aard een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel van aan patiënten geboden medische verzorging (chirurgie). Die werkzaamheden of diensten moeten, bezien zowel vanuit de positie van de patiënten als van die vanuit het ziekenhuis als contractuele afnemer van de diensten van belanghebbende, voor de heffing van omzetbelasting worden aangemerkt als het geven van ‘medische verzorging’ in de zin van BTW-richtlijn 2006. Aan dit oordeel kunnen niet afdoen de door het Hof in onderdeel 5.4 van zijn uitspraak omschreven omstandigheden, te weten dat de maten – voor zover werkzaam als operatieassistent dan wel als anesthesieverpleegkundige – onder leiding staan van de chirurg dan wel de anesthesioloog van het desbetreffende ziekenhuis, dat de eindverantwoordelijkheid voor de medische behandeling berust bij genoemde specialisten, naar wier instructies alle in de operatiekamer aanwezige personen zich hebben te gedragen, en/of dat de verpleegkundigen zich dienen te houden aan de in het ziekenhuis geldende regels, aangezien dergelijke omstandigheden niet van belang zijn als het gaat om het karakteriseren van een prestatie met het oog op de toepassing van een vrijstelling.
’s Hofs oordeel dat in het onderhavige geval de door belanghebbende verrichte diensten niet kunnen worden aangemerkt als medische verzorging berust derhalve op een onjuiste rechtsopvatting.
4 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vernietigt de naheffingsaanslag,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 454, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 298, derhalve in totaal € 1218,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2922 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1461 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1461 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 364,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, C.B. Bavinck, E.N. Punt en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.
Bron: ECLI:NL:HR:2014:1374