Korting op subsidie is niet binnen redelijke termijn (art. 4:51 Awb) aangezegd. Rechtbank heeft zelf in zaak voorzien door korting van subsidie te halveren.
Op 13 september 2010 heeft verweerder eiseres bericht dat de gemeente zich voor de jaren 2011 tot en met 2018 gesteld ziet voor een structurele bezuinigingsopdracht. Het subsidiebeleid zal in verband hiermee grondig worden gewijzigd. Verweerder geeft daarbij aan dat eiseres per 1 januari 2012 mogelijk geen of in belangrijke mate minder subsidie zal krijgen. Bij brief van 2 februari 2011 heeft verweerder het voornemen tot bezuiniging op de subsidie van eiseres, voor zover dat het Loket Haarlem en de schuldhulpverlening betreft, geconcretiseerd. Bij het primaire besluit van 6 juli 2011 is vervolgens naar aanleiding van een door de gemeenteraad aangenomen amendement besloten om de subsidie van eiseres tussen 2012 en 2018 met hogere bedragen te korten en de subsidie ten behoeve van de tolkendienst per 2012 te beëindigen. Met het bestreden besluit is de ingangsdatum van de subsidiekorting op 1 januari 2013 gesteld en is de omvang van de korting voor 2013 gesteld op € 157.350,- en voor de jaren 2014 tot en met 2018 op € 160.350,-
Art. 4:51 Awb
Op grond van artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt, indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
Redelijke termijn?
In geschil is of verweerder de korting op de subsidie van eiseres binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb voor uitvoering daarvan heeft aangezegd.
Standpunt eiseres
Eiseres voert aan dat in dit geval geen sprake is van het aanzeggen van een korting op haar subsidie binnen een redelijke termijn. De in de brief van 2 februari 2011 aangekondigde kortingen waren relatief beperkt en gaven eiseres geen aanleiding om daartegen een zienswijze in te dienen. De in het primaire besluit in verband met het amendement van de gemeenteraad genoemde kortingen hebben echter aanzienlijk grotere gevolgen voor de subsidie van eiseres. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit op 16 augustus 2011 en was – gelet op de berichtgeving van verweerder over de (wettelijke) termijn voor afdoening van het bezwaar – in de veronderstelling dat verweerder binnen afzienbare tijd, doch ruim voor aanvang van de korting op haar subsidie, op het bezwaar zou beslissen. Volgens eiseres kan de korting op haar subsidie alleen worden opgevangen door ontslag en is voor een ontslagprocedure minimaal een half jaar nodig. Daarnaast kan ontslag niet worden aangezegd zolang er geen duidelijkheid is over de bezuinigingen, omdat de vakbonden en het UWV in dat geval niet akkoord gaan met het ontslag. Uiteindelijk heeft verweerder eerst op 22 november 2012 op het bezwaar beslist, ondanks het feit dat eiseres diverse malen contact heeft opgenomen met verweerder met de vraag wanneer een beslissing kon worden verwacht. Op dat moment was er onvoldoende tijd over om een ontslagprocedure te starten, hetgeen tot gevolg heeft dat maximaal de helft van de korting van de subsidie gerealiseerd kan worden, aldus eiseres. Om de frictiekosten die daardoor onvermijdelijk ontstaan te kunnen opvangen verzoekt zij de korting in te laten gaan op 1 juli 2013 en het kortingsbedrag voor 2013 te halveren.
Standpunt verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de datum tussen de beslissing op bezwaar en de ingangsdatum van de korting weliswaar kort is, maar dat die datum niet relevant is voor de vraag of sprake is van een onredelijk korte termijn. Uit artikel 6:16 van de Awb volgt dat het indienen van een bezwaarschrift de werking van het besluit waartegen dat bezwaar is gericht niet opschort. Dit betekent dat eiseres al met het primaire besluit van 6 juli 2011 op de hoogte was van de aankomende korting en vanaf dat moment rekening daarmee had kunnen houden. Volgens verweerder is dan ook geen sprake van schending van artikel 4:51 van de Awb en is er geen reden tot schadevergoeding dan wel verhoging van de subsidie om de frictiekosten op te vangen.
Vaste rechtspraak: uitleg redelijke termijn
Volgens vaste rechtspraak dient de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid van de Awb ertoe de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen.
De rechtbank is van oordeel dat een termijn van circa anderhalf jaar tussen het primaire besluit en de ingangsdatum van de korting op de subsidie, zoals hier aan de orde, in het algemeen voldoende geacht moet worden om de noodzakelijk maatregelen te treffen om de gevolgen van een gehele of gedeeltelijke beëindiging van subsidie te ondervangen. In dit specifieke geval ziet de rechtbank echter aanleiding om anders te oordelen. Redengevend hiervoor is dat verweerder, door zichzelf een termijn van meer dan een jaar te gunnen voor het afdoen van het bezwaar, er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat de onzekerheid die dit met zich bracht het voor eiseres moeilijk maakte om passende en noodzakelijke maatregelen te treffen. Daarbij is van belang dat eiseres meerdere malen contact met verweerder heeft opgenomen over de lange duur, dat eiseres ervan op de hoogte was dat er verdeeldheid was binnen de gemeente over de korting op haar subsidie en dat zij aldus mocht menen dat het bezwaar ook een voor haar positieve uitkomst zou kunnen hebben. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een in acht nemen van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb.
Art. 8:72 Awb: vernieting besluit en zelf voorzien
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit, uitsluitend voor zover het de korting op de subsidie voor het jaar 2013 betreft, worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:51 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb ten aanzien hiervan zelf in de zaak te voorzien door de in het bestreden besluit genoemde korting van € 157.350,- voor het jaar 2013 te halveren en vast te stellen op € 78.675,-. Het bestreden besluit wordt voor het overige in stand gelaten.
Bron: ECLI:NL:RBNHO:2013:13789