Rompelman arrest
Hof van Justitie EG, 14 februari 1985, nr. 268/83 (Rompelman)
Voorbereidende activiteiten, zoals de verkrijging van bedrijfsmiddelen en dus ook de aankoop van onroerend goed, moeten reeds tot de economische activiteiten worden gerekend (verricht in het kader van de onderneming).
De echtgenoten Rompelman kochten op 25 november 1978 een ‘showruimte’ in een sinds 1 september 1978 in aanbouw zijnde gebouw, met het erfpachtrecht van de bijbehorende grond. Het was de bedoeling de showruimte belast met btw te gaan verhuren, vanaf het moment van oplevering. De voorbelasting in de ter zake van het vorderen van de bouw verschuldigde bouwtermijnen werd in aftrek gebracht. Op 31 oktober 1979 werd de notariele akte van transport gepasseerd.
De inspecteur weigerde de teruggaaf, omdat met de daadwerkelijke exploitatie van het onroerend goed nog niet was begonnen. Hiertegen werd bezwaar, beroep en cassatie ingesteld, waarna de Hoge Raad de volgende prejudiciele vraag stelde:
‘Moet reeds vanaf het tijdstip, waarop iemand een toekomstige zaak koopt met het oogmerk de zaak te zijner tijd te verhuren, gesproken worden van een exploitatie in de zin van art. 4, 2e volzin, Zesde Richtlijn?’
Het HvJ:
22. Voor de vraag, op welk moment de exploitaitie van een onroerend goed een aanvang neemt, zij er in de eerste plaats op gewezen dat de in art. 4, lid 1, Zesde Richtlijn bedoelde activiteiten kunnen bestaan in verscheidene opeenvolgende handelingen; dit blijkt reeds uit de bewoordingen van art. 4, lid 2, waar sprake is van ‘alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter’. De tot die werkzaamheden behorende voorbereidende handelingen, zoals de verkrijging van bedrijfsmiddelen en dus ook aankoop van onroerend goed, moeten reeds tot de economische activiteiten worden gerekend.
23. Daarbij dient geen onderscheid te worden gemaakt naargelang van de juridische kwalificatie van die voorbereidende handelingen met name niet tussen een vordering met betrekking tot toekomstige eigendom en de verkrijging van de eigendom zelf. Het beginsel van neutraliteit van de btw ten aanzien van de fiscale belasting van de ondernemer vereist bovendien, dat de eerste investeringsuitgaven die worden gedaan ten behoeve en ter verwezenlijking van een onderneming, als economische activiteiten worden aangemerkt. (…) Eenieder die dergelijke investeringsuitgaven verricht, welke ten nauwste verband houden met en noodzakelijk zijn voor de toekomstige exploitatie van een onroerend goed, is derhalve te beschouwen als belastingplichtige in de zin van art. 4.