HvJ EG: Julius Fillibeck Söhne

Julius Fillibeck Söhne

Door werkgever verricht vervoer van werknemers.

Een werkgever die vanaf een bepaalde afstand, kosteloos en zonder concrete band met de arbeidsprestatie of het salaris, het vervoer van zijn werknemers van hun woning tot op hun plaats van tewerkstelling verzorgt, verricht geen dienst onder bezwarende titel.

Het gratis vervoer van werknemers van hun woning naar hun plaats van tewerkstelling en terug, dat door de werkgever met een voertuig van de onderneming wordt verricht, dient in beginsel privédoeleinden van de werknemers en dus andere dan bedrijfsdoeleinden.

Dit is niet van toepassing als de behoeften van de onderneming, gelet op een aantal bijzondere omstandigheden zoals de moeilijkheid om andere geschikte vervoermiddelen te gebruiken en het veranderen van de plaats van tewerkstelling, eisen dat het vervoer van de werknemers door de werkgever wordt verzorgd, aangezien deze dienst in die omstandigheden niet voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt verricht.

Dit geldt ook wanneer de werkgever de werknemers niet in zijn eigen voertuigen vervoert, maar een van zijn werknemers opdraagt het vervoer met zijn privévoertuig te verzorgen.

Arrest 

  1. Bij beschikking van 11 mei 1995, ten Hove ingekomen op 31 juli daaraanvolgend,heeft het Bundesfinanzhof het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag drieprejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 2, sub 1, en 6, lid 2,van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad, van 17 mei 1977, betreffendede harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting —Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniformegrondslag (PB 1977, L 145, blz. 1; hierna: ”Zesde richtlijn”).
  2. Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Julius Fillibeck Söhne GmbH &Co. KG (hierna: ”Julius Fillibeck Söhne”) en het Finanzamt Neustadt betreffendede onderwerping aan de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ”BTW”)van het door Julius Fillibeck Söhne verrichte kosteloze vervoer van haarwerknemers van hun woning tot op hun plaats van tewerkstelling.
  3. Julius Fillibeck Söhne, een bouwonderneming, vervoerde van 1980 tot en met 1985een aantal van haar werknemers kosteloos van hun woning tot op de verschillendebouwplaatsen waar zij werkzaam waren, in voertuigen die haar toebehoorden.Tijdens diezelfde periode belastte zij bovendien een van haar werknemers met hetvervoer, in zijn privévoertuig, van enkele anderen van haar werknemers van hunwoning tot op hun verschillende plaatsen van tewerkstelling.
  4. Overeenkomstig het ”Bundesrahmentarifvertrag für das Baugewerbe” (collectievearbeidsovereenkomst voor de bouwsector) zorgde Julius Fillibeck Söhne voor ditvervoer wanneer de plaats van tewerkstelling op meer dan een minimumafstandvan de woning was gelegen.
  5. Het Finanzamt Neustadt was van mening, dat het ging om handelingen diekrachtens de Duitse wettelijke regeling inzake de BTW belastbaar zijn.
  6. Julius Fillibeck Söhne betwistte de onderwerping van deze handelingen aan deBTW. Aangezien haar bezwaarschrift en het beroep dat zij had ingesteld, geenresultaat hadden opgeleverd, stelde zij Revisionsberoep in bij het Bundesfinanzhof,dat van oordeel is, dat het geschil vragen betreffende de uitlegging van deartikelen 2, sub 1, en 6, lid 2, van de Zesde richtlijn doet rijzen.
  7. Artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn bepaalt:

    ”Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:

    1.    de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland dooreen als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titelworden verricht”.

  8. Artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn schrijft voor:

    ”Met een dienst verricht onder bezwarende titel worden gelijkgesteld:

    1. het gebruiken van een tot het bedrijf behorend goed voor privédoeleindenvan de belastingplichtige of van zijn personeel, of, meer in het algemeen,voor andere dan bedrijfsdoeleinden, wanneer voor dit goed recht opvolledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting over de toegevoegdewaarde is ontstaan;
    2. het om niet verrichten van diensten door de belastingplichtige voor eigenprivédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, of, meer in hetalgemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden.

    (…)”

  9. In die omstandigheden heeft het Bundesfinanzhof besloten de behandeling van dezaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:

    8;1)    Valt het vervoer door een werkgever ook dan onder het begrip dienst’onder bezwarende titel‘ als bedoeld in artikel 2, sub 1, van richtlijn77/388/EEG — waarbij de tegenwaarde een te ramen gedeelte van dearbeidsprestatie van de werknemer is — wanneer de werkgever op grond vaneen collectieve arbeidsovereenkomst werknemers (zonder dat daarvoor eenvergoeding is afgesproken en berekend) thuis ophaalt en naar de plaats vantewerkstelling vervoert voor zover deze op meer dan een bepaaldeminimumafstand is gelegen, en de betrokken werknemers, net als de anderewerknemers, hun arbeid — zonder dat er een concrete band met hetbetrokken vervoer bestaat — ook dan zouden moeten verrichten wanneer zijdaarvoor alleen het overeengekomen loon in contanten kregen?

    2)    Valt onder artikel 6, lid 2, van richtlijn 77/388/EEG, het gebruik van eengoed van de onderneming of een gratis dienstverrichting, wanneer — zoalsbij het gratis vervoer van werknemers van hun woning naar de plaats vantewerkstelling en terug met een voertuig van de onderneming — dewerkgever hiermee geen andere dan bedrijfsdoeleinden nastreeft, doch welde privédoeleinden van de werknemers daarmee worden gediend zonder datde werknemer (omdat het gaat om gratis vervoer) hierover omzetbelastingmoet betalen?

    3)    Indien vraag 2 bevestigend moet worden beantwoord:

        Is artikel 6, lid 2, van richtlijn 77/388/EEG ook dan van toepassing wanneerde werkgever de werknemers niet in eigen voertuigen vervoert, doch derden(in casu een van de eigen werknemers) met het vervoer belast?”

    De eerste vraag

  10. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 2, sub 1,van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat een werkgever die vanaf eenbepaalde afstand, kosteloos en zonder concrete band met de arbeidsprestatie of hetsalaris, het vervoer van zijn werknemers van hun woning tot op hun plaats vantewerkstelling verzorgt, een dienst onder bezwarende titel in de zin van dezebepaling verricht.
  11. Er zij aan herinnerd, dat artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn diensten welke inhet binnenland door een belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht,aan de BTW onderwerpt.
  12. Blijkens de rechtspraak van het Hof onderstelt het begrip diensten welke onderbezwarende titel worden verricht in de zin van artikel 2, sub 1, van de Zesderichtlijn, dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en deontvangen tegenwaarde (zie onder meer arrest van 8 maart 1988, zaak 102/86,Apple and Pear Development Council, Jurispr. 1988, blz. 1443, r.o. 12).
  13. Het is ook vaste rechtspraak, dat de maatstaf van heffing voor goederenleveringenen diensten wordt gevormd door de daarvoor daadwerkelijk ontvangentegenprestatie. Deze tegenprestatie is dus de subjectieve, dat wil zeggen dewerkelijk ontvangen waarde, en niet een volgens objectieve maatstaven geschattewaarde (zie arresten van 5 februari 1981, zaak 154/80, CoöperatieveAardappelenbewaarplaats, Jurispr. 1981, blz. 445, r.o. 13; 23 november 1988, zaak230/87, Naturally Yours Cosmetics, Jurispr. 1988, blz. 6365, r.o. 16; 27 maart 1990,zaak C-126/88, Boots Company, Jurispr. 1990, blz. I-1235, r.o. 19; 5 mei 1994, zaakC-38/93, Glawe, Jurispr. 1994, blz. I-1679, r.o. 8; 2 juni 1994, zaak C-33/93, EmpireStores, Jurispr. 1994, blz. I-2329, r.o. 18, en 24 oktober 1996, zaak C-288/94, ArgosDistributors, Jurispr. 1996, blz. I-5311, r.o. 16).
  14. Volgens dezelfde rechtspraak moet die tegenprestatie bovendien in geld kunnenworden uitgedrukt (arresten Coöperatieve Aardappelenbewaarplaats, r.o. 13;Naturally Yours Cosmetics, r.o. 16, en Argos Distributors, r.o. 17, reedsaangehaald).
  15. Uit de verwijzingsbeschikking blijkt enerzijds, dat Julius Fillibeck Söhne het vervoervan haar werknemers van hun woning tot op hun plaats van tewerkstelling verzorgtwanneer dit traject een bepaalde afstand overschrijdt, en anderzijds, dat dezewerknemers daarvoor geen vergoeding betalen en dat hun loon niet wordtverminderd met een bedrag dat overeenstemt met de waarde van deze dienst.
  16. Wanneer het uit te voeren werk en het ontvangen loon onafhankelijk zijn van deomstandigheid, of de werknemers het door hun werkgever aangeboden vervoergebruiken, is het bovendien niet mogelijk om een gedeelte van de verrichtearbeidsprestatie als tegenprestatie voor het vervoer te beschouwen.
  17. In dergelijke omstandigheden is er geen sprake van een tegenprestatie met eensubjectieve waarde en van een rechtstreeks verband met de verrichte dienst.Bijgevolg is niet voldaan aan de voorwaarden voor een dienst verricht onderbezwarende titel.
  18. Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 2, sub 1, van deZesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat een werkgever die vanaf eenbepaalde afstand, kosteloos en zonder concrete band met de arbeidsprestatie of hetsalaris, het vervoer van zijn werknemers van hun woning tot op hun plaats vantewerkstelling verzorgt, geen dienst onder bezwarende titel in de zin van dezebepaling verricht.

    De tweede vraag

  19. Met zijn tweede vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of hetgratis vervoer van werknemers tussen hun woning en hun plaats van tewerkstelling,dat door de werkgever met een voertuig van de onderneming wordt verricht enwaarmee deze geen andere dan bedrijfsdoeleinden nastreeft, doch waarmeetegelijkertijd privédoeleinden van de werknemers worden gediend, moet wordengelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel in de zin van artikel 6,lid 2, van de Zesde richtlijn.
  20. Om te beginnen zij opgemerkt, dat de verwijzende rechter naar artikel 6, lid 2,sub a en b, verwijst zonder evenwel te bepalen, welke van deze twee bepalingenin het bij hem aanhangige geding van toepassing is. Partijen in het hoofdgeding zijnvan mening, dat de keuze tussen de toepassing van de bepaling sub a of toepassingvan de bepaling sub b in casu niet beslissend is. Uit deze vraag blijkt bovendien,dat de uitlegging van deze bepalingen vooral betrekking heeft op de begrippen”eigen privédoeleinden van de belastingplichtige of privédoeleinden van zijnpersoneel” en ”andere dan bedrijfsdoeleinden”, die in beide bepalingenvoorkomen. Deze bepalingen moeten bijgevolg tezamen worden onderzocht.
  21. De verwijzende rechter heeft aangegeven, dat het door verzoekster in hethoofdgeding aangeboden vervoer wordt verricht op het traject tussen de woningenvan de werknemers en de verschillende bouwplaatsen van verzoekster, waar zijwerkzaam zijn.
  22. Ter terechtzitting heeft Julius Fillibeck Söhne onder meer uitgelegd, dat zijverschillende uit elkaar gelegen bouwplaatsen had, die dikwijls niet met hetopenbaar vervoer bereikbaar waren, en dat de werknemers bij toerbeurt op deverschillende bouwplaatsen werkzaam waren.
  23. Zij stelde voorts, dat het vervoer van de werknemers rechtstreeks debedrijfsdoeleinden dient, zodat het kadert in de arbeidsverhouding en bijgevolg nietbinnen de privésfeer van de werknemers valt. Bovendien wordt het vervoerovereenkomstig een collectieve arbeidsovereenkomst verricht.
  24. De andere partijen die opmerkingen hebben ingediend, betogen daarentegen, dathet door de werkgever aangeboden gratis vervoer onder artikel 6, lid 2, van deZesde richtlijn valt. De regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissiehebben evenwel gepreciseerd, dat bijzondere omstandigheden kunnenrechtvaardigen dat het vervoer van werknemers wordt aangemerkt als een dienstdie de bedrijfsdoeleinden dient.
  25. Er zij aan herinnerd, dat artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn de gelijkebehandeling van de belastingplichtige en van de eindverbruiker beoogt teverzekeren (zie arrest van 26 september 1996, zaak C-230/94, Enkler, Jurispr. 1996,blz. I-4517, r.o. 35). Deze bepaling beoogt te voorkomen, dat een voorprivédoeleinden gebruikt bedrijfsgoed en een door de belastingplichtige voorprivédoeleinden om niet verrichte dienst onbelast blijven (zie in die zin arrestenvan 27 juni 1989, zaak 50/88, Kühne, Jurispr. 1989, blz. 1925, r.o. 8, en 25 mei 1993,zaak C-193/91, Mohsche, Jurispr. 1993, blz. I-2615, r.o. 8).
  26. Dienaangaande zij opgemerkt, dat het normalerwijze aan de werknemer is om zijnwoonplaats te kiezen, waarbij hij in voorkomend geval rekening houdt met zijnplaats van tewerkstelling, die bepalend is voor de lengte van het traject en voor deaard van het vervoermiddel dat hij van plan is te gebruiken. De werkgever komtniet tussen in deze keuzes, aangezien de werknemer gewoon verplicht is op deovereengekomen uren op zijn plaats van tewerkstelling aanwezig te zijn. In normaleomstandigheden dient het aan de werknemers aangeboden vervoer derhalveprivédoeleinden van de werknemer in de zin van artikel 6, lid 2, van de Zesderichtlijn.
  27. Uit de omstandigheid dat het zich verplaatsen van de woning naar de plaats vantewerkstelling een noodzakelijke voorwaarde is voor de aanwezigheid op het werken bijgevolg voor de uitvoering ervan, kan niet zonder meer worden geconcludeerd,dat het vervoer van de werknemer tussen zijn woning en zijn plaats vantewerkstelling de privédoeleinden van de werknemer in de zin van artikel 6, lid 2,niet dient. Het zou immers in strijd zijn met het doel van deze bepaling, dat eendergelijk onrechtstreeks verband op zichzelf zou volstaan om de gelijkstelling vanhet vervoer met een onder bezwarende titel verrichte dienst uit te sluiten.
  28. Een dergelijke uitlegging van artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn is geboden inde normale gevallen waarin de werknemer voor het afleggen van het traject tussenzijn woning en zijn vaste plaats van tewerkstelling de gewone vervoermiddelen kangebruiken.
  29. Daarentegen moet worden erkend, dat het in bijzondere omstandigheden wegensde behoeften van de onderneming nodig kan zijn dat de werkgever zelf voor hetvervoer van zijn werknemers tussen hun woning en hun plaats van tewerkstellingzorgt. Zo kan de omstandigheid, dat enkel de werkgever een passendvervoermiddel kan verstrekken, of dat de plaats van tewerkstelling niet vaststaat,maar verandert, de werkgever verplichten in te staan voor het vervoer van zijnwerknemers.
  30. In dergelijke bijzondere omstandigheden dient het door de werkgevergeorganiseerde vervoer geen andere dan bedrijfsdoeleinden. Het persoonlijkvoordeel voor de werknemer is dan slechts ondergeschikt aan debedrijfsdoeleinden.
  31. Met betrekking tot de omstandigheid dat het vervoer overeenkomstig eencollectieve arbeidsovereenkomst wordt verstrekt, dient te worden gezegd, dat eendergelijke verplichting op zichzelf weliswaar niet beslissend kan zijn voor de aardvan deze diensten in de zin van artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn, maar erniettemin op wijst, dat het vervoer niet wordt verzorgd voor andere danbedrijfsdoeleinden.
  32. De bijzondere kenmerken van bouwondernemingen, zoals die welke in casu metname door Julius Fillibeck Söhne zijn omschreven, wijzen erop, dat het vervoer nietvoor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt georganiseerd.
  33. Het staat aan de nationale rechter om aan de hand van de door het Hofaangereikte uitleggingsgegevens vast te stellen, of de bijzondere kenmerken van debij hem aanhangige zaak, gelet op de behoeften van de onderneming, eisen dat dewerkgever het vervoer van de werknemers tussen hun woning en de plaats vantewerkstelling verzorgt.
  34. Op de tweede vraag moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 6, lid 2, van deZesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat het gratis vervoer van werknemersvan hun woning naar hun plaats van tewerkstelling en terug, dat door de werkgevermet een voertuig van de onderneming wordt verricht, in beginsel privédoeleindenvan de werknemers en dus andere dan bedrijfsdoeleinden dient. Deze bepaling isevenwel niet van toepassing wanneer de behoeften van de onderneming, gelet opeen aantal bijzondere omstandigheden zoals de moeilijkheid om andere geschiktevervoermiddelen te gebruiken en het veranderen van de plaats van tewerkstelling,eisen dat het vervoer van de werknemers door de werkgever wordt verzorgd,aangezien deze dienst in die omstandigheden niet voor andere danbedrijfsdoeleinden wordt verricht.

    De derde vraag

  35. Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of hetantwoord op de tweede vraag ook geldt wanneer de werkgever de werknemers nietin zijn eigen voertuigen vervoert, doch een van zijn werknemers opdraagt hetvervoer met zijn privévoertuig te verzorgen.
  36. Dienaangaande behoeft slechts te worden vastgesteld, dat het antwoord op devraag, of vervoer privédoeleinden van het personeel van de onderneming, of, meeralgemeen, andere dan bedrijfsdoeleinden in de zin van artikel 6, lid 2, van de Zesderichtlijn dient, niet wordt beïnvloed door het feit dat de werkgever, in plaats vanhet vervoer met zijn eigen voertuigen te verrichten, een van zijn werknemersopdraagt dit vervoer met zijn privévoertuig te verzorgen.
  37. Bijgevolg moet de derde vraag aldus worden beantwoord, dat het antwoord op detweede vraag ook geldt wanneer de werkgever de werknemers niet in zijn eigenvoertuigen vervoert, maar een van zijn werknemers opdraagt het vervoer met zijnprivévoertuig te verzorgen.

    Kosten

  38. De kosten door de Duitse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en deCommissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hunopmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerkingkomen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als eenaldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantieover de kosten heeft te beslissen.

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    uitspraak doende op de door Bundesfinanzhof bij beschikking van 11 mei 1995gestelde vragen, verklaart voor recht:

    1. Artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad, van17 mei 1977, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Stateninzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over detoegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd, dateen werkgever die vanaf een bepaalde afstand, kosteloos en zonder concreteband met de arbeidsprestatie of het salaris, het vervoer van zijnwerknemers van hun woning tot op hun plaats van tewerkstelling verzorgt,geen dienst onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling verricht.
    2. Artikel 6, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus wordenuitgelegd, dat het gratis vervoer van werknemers van hun woning naar hunplaats van tewerkstelling en terug, dat door de werkgever met een voertuigvan de onderneming wordt verricht, in beginsel privédoeleinden van dewerknemers en dus andere dan bedrijfsdoeleinden dient. Deze bepaling isevenwel niet van toepassing wanneer de behoeften van de onderneming,gelet op een aantal bijzondere omstandigheden zoals de moeilijkheid omandere geschikte vervoermiddelen te gebruiken en het veranderen van deplaats van tewerkstelling, eisen dat het vervoer van de werknemers door dewerkgever wordt verzorgd, aangezien deze dienst in die omstandigheden nietvoor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt verricht.
    3. Het antwoord op de tweede vraag geldt ook wanneer de werkgever dewerknemers niet in zijn eigen voertuigen vervoert, maar een van zijnwerknemers opdraagt het vervoer met zijn privévoertuig te verzorgen.

Bron: Hof van Justitie EG, Julius Fillibeck Söhne, 16 oktober 1997, C-258/95

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie