Gelegenheid geven tot prostitutie is één dienst belast met 19%

Gelegenheid geven tot prostitutie is één dienst belast met 19%

Belanghebbende exploiteert een seksinrichting. Zij biedt aan prostituanten de gelegenheid om in haar pand seksuele omgang te hebben met aldaar aanwezige prostituees.




De rechtbank acht aannemelijk dat de gemiddelde prostituant de dienstverlening die uit de eerdergenoemde overeenkomst tussen belanghebbende en de prostituant voortvloeit, zal ervaren als dienstverlening door belanghebbende. De prestatie die belanghebbende verricht, houdt in het gelegenheid geven tot prostitutie. Van enkel het ter beschikking stellen c.q. verhuren van een kamer is dan ook geen sprake.

Het gehele bedrag dat de prostituant terzake van die prestatie voldoet, vormt de vergoeding voor de dienstverlening. Dit te meer omdat de prostituant in één bedrag in één keer voor de gehele prestatie afrekent met belanghebbende. Dus voor zowel het seksueel vermaak door of met de prostituee, als voor het gebruik van de kamer. Het gebruik van de kamer is daarbij naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikt belang.

Met betrekking tot de exploitatie van belanghebbendes onderneming is naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts sprake van één dienst. Ter zake van deze dienst is belanghebbende BTW verschuldigd naar het algemene tarief.

Datum uitspraak: 10-02-2012
Datum publicatie: 16-03-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Belanghebbende exploiteert een seksinrichting. Zij biedt aan prostituanten de gelegenheid om in haar pand seksuele omgang te hebben met aldaar aanwezige prostituees. De rechtbank acht aannemelijk dat er tussen belanghebbende en de prostituanten een overeenkomst tot stand komt inhoudende dat prostituanten zich tegen betaling voor een bepaalde duur kunnen afzonderen en onderhouden met een prostituee. Daarbij acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er tevens tussen de prostituanten en de prostituees een afzonderlijke rechtsbetrekking tot stand komt.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
 
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2976

Uitspraakdatum: 10 februari 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 16 juli 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting van € 39.572 (aanslagnummer [nummer].F02.1506) en de in dat kader vastgestelde beschikking heffingsrente van € 6.089.

Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en namens de inspecteur, [gemachtigden].




1. Beslissing

De rechtbank:
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraken op bezwaar;
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 38.446 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
– veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 448,50.

2. Gronden

Feiten

2.1.1. Op 18 december 2000 heeft de burgemeester van Venlo op verzoek van belanghebbende een “verklaring omtrent het gedrag afgegeven”. Deze verklaring is gevraagd ten dienste van: “het aanvragen van een bordeelvergunning voor het pand [adres] te [plaats].”

2.1.2. Bij akte van levering van 21 februari 2001 is aan belanghebbende geleverd, de onverdeelde helft van het pand [adres] te [plaats] (hierna: het pand). In de akte staat vermeld dat belanghebbende het gekochte gaat gebruiken als horecagelegenheid/nachtclub. In het pand bevinden zich een entree, garderobe, keuken, zitkamer, bar met zithoek, toiletruimte, dansvloer, drie slaapkamers met bad en/of whirlpool en twee slaapkamers gescheiden door een badkamer. De tuin bij het pand is ingericht als parkeerterrein. Vóór de verkoop werd het pand deels als nachtclub en deels voor privé gebruikt. Uit het bestemmingsplan blijkt voor het pand de bestemming: “erotisch getinte horeca en bordelen, en de daarbij behorende voorzieningen.”

2.1.3. Voor de jaren 2001 tot en met 2005 is aan belanghebbende een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting in het pand afgegeven.

2.1.4. In het pand zijn gedurende de openingstijden (14.00 tot 2.00 uur) prostituees aanwezig. Prostituanten die het pand bezoeken, hebben de gelegenheid zich met een prostituee af te zonderen. Indien er geen prostituees aanwezig zijn, is het pand gesloten.

2.1.5. Volgens de jaarstukken was de omzet uit diensten in het onderhavige jaar
€ 116.202.

2.1.6. Belanghebbende heeft als uitgangspunt gehanteerd dat zij van omzetbelasting vrijgestelde prestaties verrichtte. Volgens haar is er sprake van vrijgestelde kamerverhuur. Belanghebbende heeft over de voornoemde omzet dan ook geen omzetbelasting op aangifte voldaan.

2.2.1. De inspecteur heeft bij belanghebbende in februari 2006 een boekenonderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek zijn in het jaar 2006 gesprekken gevoerd met zes prostituees die op dat moment in het pand aanwezig waren. Met deze prostituees zijn vragenlijsten ingevuld. Deze lijsten behoren tot de stukken van het geding.

2.2.2. Bij brief van 31 maart 2006 is aan belanghebbende medegedeeld dat de onderhavige naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd. In die brief staat onder meer:
“Voor eigen rekening exploiteert u seksclub [naam seksclub] te [plaats]. Naast de in de club aanwezige werkkamers heeft de club de beschikking over een bar met dansvloer. In de bar worden de aanwezige dames voorgesteld aan de klanten. De dames zijn bereid zijn tot het hebben van seksuele omgang met bezoekers. De bezoekers kunnen zich met een van de dames naar keuze afzonderen in de kamers die u met inboedel, linnengoed en dergelijke ter beschikking stelt. Voor de door de dames verrichte dienstverlening ontvangt u van de klant standaard vastgestelde bedragen. Deze bedragen worden door u vooraf vastgesteld. Achteraf, meestal aan het einde van de werkdag, verrekent u de helft van de ter zake van de dienstverlening ontvangen bedragen met de desbetreffende dames.
Er is sprake van één door u verrichte dienst en dat is het gelegenheid geven tot seksuele omgang.
De bijbehorende vergoeding bestaat uit al hetgeen ter zake aan de klant in rekening wordt gebracht.
Daarover dient omzetbelasting te worden afgedragen. Door u of uw adviseur worden de prestaties welke betrekking hebben op de dienstverlening aangemerkt als ware sprake van een facilitair kamerverhuurbedrijf, met andere woorden, vrijgesteld voor de omzetbelasting. Dat is niet correct. Verder heeft u geen rekening gehouden met het feit dat de dames delen in de omzet dranken. Met andere woorden dit deel van de ontvangsten is niet in uw administratie verwerkt. In de onderstaande naheffingen is rekening gehouden met de daarover verschuldigde omzetbelasting.”

2.2.3. Met dagtekening 31 maart 2006 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting met boete opgelegd. De inspecteur heeft de nageheven omzetbelasting gebaseerd op de in de jaarstukken vermelde omzet. Volgens de inspecteur is geen sprake van vrijgestelde kamerverhuur, maar van een belaste prestatie die onder het algemene tarief (19%) valt. Verder heeft de inspecteur als uitgangspunt genomen dat van de omzet behaald met diensten in de jaarstukken slechts de helft is verantwoord en dat het deel van deze omzet dat aan de prostituees toekomt (de andere helft) ten onrechte niet is verantwoord. De inspecteur heeft daarom 19/119 x € 232.404 ofwel € 37.106 omzetbelasting nageheven. Verder is bij het vaststellen van de naheffingsaanslag rekening gehouden met een niet verantwoord deel van de omzet voor wat betreft de verkoop van drank, namelijk het deel van de drankomzet dat toekomt aan de prostituees. Dit deel is door de inspecteur gesteld op 1/3 van het totaal. In verband hiermee heeft de inspecteur € 2.466 aan omzetbelasting nageheven.

2.2.4. Bij de uitspraak op bezwaar is de boete vernietigd en zijn de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Geschil

2.3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag
terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.

2.3.2. Belanghebbende stelt dat:
– Er sprake is van twee diensten, namelijk kamerverhuur door belanghebbende aan de prostituee en het bieden van seksueel vermaak door de prostituee aan de prostituant.
– Zij terecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat een deel van de ontvangsten, namelijk het deel van de omzet dat aan de prostituees toekomt, niet in de administratie is verwerkt.
– Er sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de inspecteur te kort is geschoten in zijn onderzoeksplicht.
– Door gebrek aan voortvarendheid bij het behandelen van de bezwaarschriften en het ontbreken van een toelichting op de berekening het lijkt dat de heffingsrente onjuist is berekend. De berekening dient na een redelijke termijn te worden stopgezet. Een redelijke termijn daarbij is juni 2009.

Beoordeling van de naheffingsaanslag

2.4.1. Op basis van de feiten vermeld onder 2.1.1 tot en met 2.1.5 acht de rechtbank
aannemelijk dat belanghebbende in het onderhavige jaar in het pand een seksinrichting exploiteerde. Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat belanghebbende aan prostituanten de gelegenheid heeft geboden om in het pand seksuele omgang te hebben met aldaar aanwezige prostituees.

2.4.2. Ter zitting is vastgesteld dat in voorkomende gevallen de prostituant voor het seksuele vermaak en het gebruik van een kamer een vaste prijs per half uur betaalt. Hiervan is de helft voor belanghebbende en de helft voor de prostituee.
2.4.3. Uit de eerdervermelde vragenlijsten leidt de rechtbank het volgende af. De prijzen die aan de prostituant in rekening worden gebracht, zijn door belanghebbende vastgesteld. Deze prijzen zijn voor iedere prostituee gelijk. De prostituant rekent doorgaans voorafgaand aan de dienst met de barkeeper af. Op enig moment nadien krijgt de prostituee haar deel van belanghebbende. De prostituee heeft inspraak in dat betaalmoment. Verder volgt uit de vragenlijsten dat belanghebbende huisregels heeft vastgesteld en dat deze door of namens haar worden gecontroleerd. Klachten worden opgelost door personeel namens de exploitant met de prostituee erbij. De prostituees mogen prostituanten weigeren. De te gebruiken kamer mogen ze zelf uitzoeken. De prostituees werven zelf geen prostituanten en zijn daar niet bij betrokken. Zij dragen niet bij in advertentiekosten van belanghebbende.

2.4.4. Voor wat betreft de informatie die volgt uit de vragenlijsten acht de rechtbank van belang dat deze lijsten betrekking hebben op zes verschillende prostituees en de afzonderlijke verklaringen goed met elkaar overeenkomen. Op grond hiervan en het feit dat één van de ondervraagde prostituees Nederlands sprak heeft de rechtbank overigens geen reden om aan de juistheid van verklaringen van de overige prostituees te twijfelen. De rechtbank heeft verder geen aanwijzing dat de kenmerken van de bedrijfsvoering die in deze vragenlijsten naar voren komen in het onderhavige jaar anders zijn geweest dan in het jaar van ondervraging van de prostituees. De gegevens uit de administratie, zoals de omvang en de samenstelling van de omzet wijzen bovendien op een ongewijzigde voortzetting in die jaren.

2.5.1. Gelet op het overwogene onder 2.4.1 tot en met 2.4.4, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat er tussen belanghebbende en de prostituanten een overeenkomst tot stand komt inhoudende dat prostituanten zich tegen betaling voor een bepaalde duur kunnen afzonderen en onderhouden met een prostituee. Op basis van het overwogene onder 2.4.1 tot en met 2.4.4 acht de rechtbank het daarbij niet aannemelijk dat er tevens tussen de prostituanten en de prostituees een afzonderlijke rechtsbetrekking tot stand komt.

2.5.2. De rechtbank acht vervolgens aannemelijk dat de gemiddelde prostituant de dienstverlening die uit de eerdergenoemde overeenkomst tussen belanghebbende en de prostituant voortvloeit, zal ervaren als dienstverlening door belanghebbende. De prestatie die belanghebbende verricht, houdt in het gelegenheid geven tot prostitutie. Van enkel het ter beschikking stellen c.q. verhuren van een kamer is dan ook geen sprake. Het gehele bedrag dat de prostituant terzake van die prestatie voldoet, vormt de vergoeding voor de dienstverlening. Dit te meer omdat de prostituant in één bedrag in één keer voor de gehele prestatie afrekent met belanghebbende. Dus voor zowel het seksueel vermaak door of met de prostituee, als voor het gebruik van de kamer. Het gebruik van de kamer is daarbij naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikt belang. Met betrekking tot de exploitatie van belanghebbendes onderneming is naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts sprake van één dienst. Ter zake van deze dienst is belanghebbende omzetbelasting verschuldigd naar het algemene tarief.

2.5.3. Op grond van het vorenoverwogenen komt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende één prestatie levert waarvoor door haar één vergoeding is ontvangen. De vergoeding die aan de prostituees wordt betaald, mag dan voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting niet buiten beschouwing worden gelaten. Deze vergoeding aan de prostituees had dan ook in de administratie moeten worden verwerkt.

2.6.1. De omzet uit diensten zoals verantwoord in de jaarrekening bedraagt € 116.202. Gelet op het vorenoverwogene is aannemelijk dat belanghebbendes omzet uit diensten in het onderhavige jaar daadwerkelijk € 232.404 heeft bedragen. De omzetbelasting die ter zake van deze omzet is verschuldigd bedraagt € 37.106 (19%/119% van € 232.404). Belanghebbende heeft immers geen omzetbelasting voldaan ter zake van deze opbrengst zodat er van uit moet worden gegaan dat die omzet inclusief omzetbelasting is. De inspecteur heeft ter zitting verklaard zich hieraan alsnog te conformeren. Zijn beroep op de interne compensatie komt dan in zoverre te vervallen.

2.6.2. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is tevens rekening gehouden met een bedrag aan omzetbelasting over een niet verantwoord deel van de omzet uit de verkoop van dranken. Dit betreft het deel van die omzet dat toekomt aan de prostituees. De inspecteur heeft deze correctie bij de naheffingsaanslag vastgesteld op € 2.466. De inspecteur concludeert thans tot een correctie van € 1.340. Belanghebbende heeft deze correctie naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betwist. Uit de vragenlijsten van twee van de ondervraagde prostituees leidt de rechtbank af dat deze prostituees hebben verklaard dat zij 1/3 deel van de omzet uit de verkoop van drank van belanghebbende ontvangen. De inspecteur heeft dit als uitgangspunt genomen en zijn correctie verder gebaseerd op de omzet uit de verkoop van dranken die uit de administratie van belanghebbende blijkt. Gelet hierop acht de rechtbank de schatting door de inspecteur voor dit deel van de naheffing redelijk.

2.6.3. De rechtbank komt voor dat geval op een verschuldigd bedrag aan omzetbelasting van € 38.446 (€ 37.106 en € 1.340). Nu de naheffingsaanslag tot een hoger bedrag is vastgesteld moet deze worden verminderd.

Zorgvuldigheidsbeginsel

2.7. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van de inspecteur van 31 maart 2006 voldoende duidelijk voor wat betreft de onderbouwing van de naheffingsaanslag. In die brief is aan de hand van de geconstateerde feiten en omstandigheden meegedeeld waarop de belasting en de boete zijn gebaseerd. Gezien de tijdsdruk en de aanleiding daarvoor, die eveneens in die brief zijn vermeld, acht de rechtbank de onderbouwing van de naheffingsaanslag voldoende gemotiveerd.




Proceskosten bezwaar

2.8. Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur de kosten van de bezwaarfase ten onrechte niet heeft vergoed. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de samenhangende zaken met kenmerk 10/2976, 10/2977 en 10/3048 t/m 10/3050 vastgesteld op € 603,75 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 0,5 voor het verschijnen ter nadere hoorzitting, met een waarde per punt van € 161, en een wegingsfactor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken), waarvan 1/5 deel of € 120,75 voor de onderhavige zaak.

Heffingsrente

2.9. De inspecteur heeft heffingsrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar waarop de naheffing betrekking heeft en eindigt op de dag van dagtekening van de naheffingsaanslag (31 maart 2006). Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 30f van de AWR. De stelling van belanghebbende dat de berekening van heffingsrente na een redelijke termijn moet worden stopgezet, namelijk per juni 2009, gaat uit van een onjuist uitgangspunt en kan belanghebbende overigens niet baten. Nu de naheffingsaanslag moet worden verminderd zal de heffingsrente dienovereenkomstig worden verminderd.

Slotsom en proceskosten beroep

2.10. Gelet op al het vorenstaande is beslist als voormeld. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de samenhangende zaken met kenmerk 10/2976, 10/2977 en 10/3048 t/m 10/3050 vastgesteld op € 1.638,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken), waarvan 1/5 deel of € 327,75 voor de onderhavige zaak. De totale te vergoeden proceskosten bedragen dan € 448,50.

Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier,  De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 februari

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Bron: LJN BV9060, Rechtbank Breda, 10 februari 2012, 10/2976



Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie