GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel rechtzaaknummer gerechtshof 200.092.039
(zaaknummer rechtbank 204779)
beschikking van de eerste civiele kamer van 8 mei 2012
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf X],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: [bedrijf X],
advocaat: mr. J.C. Debije,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf Y],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [bedrijf Y],
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikkingen van 30 maart 2011 en 25 mei 2011 die de rechtbank Arnhem tussen [bedrijf Y] als verzoekster en [bedrijf X] als verweerster heeft gegeven; van die beschikkingen is een fotokopie aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij op 5 augustus 2011 ontvangen beroepschrift is [bedrijf X] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. Daarbij heeft zij zeven grieven tegen de bestreden beschikkingen aangevoerd en toegelicht, en heeft zij verzocht dat het hof de bestreden beschikkingen zal vernietigen en, opnieuw beschikkende, [bedrijf Y] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar in eerste aanleg ingediende verzoeken, althans die verzoeken alsnog zal afwijzen, onder uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van [bedrijf Y] in de kosten van beide instanties.
2.2 Bij verweerschrift heeft [bedrijf Y] de grieven bestreden en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft verzocht dat het hof [bedrijf X] in haar beroep niet-ontvankelijk zal verklaren althans het beroep zal afwijzen, zal vaststellen dat de grieven niet slagen, en de bestreden beschikkingen zal bekrachtigen, met veroordeling van [bedrijf X] in de kosten van het geding.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2012. Bij die gelegenheid hebben partijen de zaak mondeling door hun advocaten doen toelichten.
2.4 Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.
3. De vaststaande feiten
3.1 Ingevolge een in kort geding gewezen arrest van dit hof van 7 juli 2009 dient [bedrijf X] bij wege van voorschot op schadevergoeding € 110.000,- (exclusief rente en kosten) aan [bedrijf Y] te betalen.
3.2 Op 23 juli 2010 heeft [bedrijf Y], uit kracht van de grosses van voornoemd arrest en het daaraan voorafgaande kort gedingvonnis van de rechtbank Arnhem van 20 april 2007, executoriaal beslag doen leggen op de aan [bedrijf X] toebehorende aandelen in Ongo B.V. (hierna: Ongo), van welke vennootschap [bedrijf X] enig aandeelhouder en bestuurder was.
3.3 Bij het, de onderhavige procedure inleidende, verzoekschrift van 20 augustus 2010 heeft [bedrijf Y] de rechtbank verzocht te bepalen dat, en binnen welke termijn, tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen zal worden overgegaan en op welke wijze en onder welke voorwaarden deze verkoop zal dienen plaats te vinden.
3.4 Bij een op 18 januari 2011 gehouden buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van Ongo heeft [bedrijf X], in haar hoedanigheid van enig aandeelhouder van Ongo, besloten tot ontbinding van de vennootschap Ongo met ingang van 18 januari 2011.
3.5 Op 31 januari 2011 is de ontbinding van Ongo ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 De rechtbank heeft bij eindbeschikking van 25 mei 2011 overwogen dat genoegzaam is gebleken dat Ongo op 18 januari 2011 is ontbonden, doch dat, omdat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat er op het moment van ontbinding geen baten in Ongo meer waren, ervan moet worden uitgegaan dat Ongo niet is opgehouden te bestaan. Overwegende dat aan de wettelijke vereisten en vormvoorschriften van artikel 474g Rv is voldaan, heeft de rechtbank, overeenkomstig het verzoek van [bedrijf Y], bepaald dat de in beslag genomen aandelen in Ongo zullen worden verkocht en overgedragen. Daarbij heeft de rechtbank voorts bepalingen geformuleerd omtrent de termijn en de wijze van verkoop. De rechtbank heeft, op grond van een suggestie van de met de executie belaste deurwaarder, onder meer bepaald dat [bedrijf X] en Ongo verplicht zijn aan de deurwaarder (of een door de deurwaarder ingeschakelde deskundige) de jaarstukken van Ongo over de laatste drie jaar ter beschikking te stellen, onverwijld nadat de deurwaarder daarom verzoekt.
4.2 De grieven van [bedrijf X], die zich lenen voor gezamenlijke bespreking, zijn gericht tegen de overweging dat ervan moet worden uitgegaan dat Ongo niet is opgehouden te bestaan en de daarop gegronde beslissing dat de aandelen kunnen worden verkocht en tegen de beslissing dat de jaarstukken van Ongo, indien de deurwaarder daarom verzoekt, aan de deurwaarder moeten worden gegeven.
4.3 Het hof stelt voorop dat uit artikel 2:19 lid 4 en 5 BW, in samenhang gelezen met artikel 2:23c lid 1 BW, volgt dat een rechtspersoon na zijn ontbinding slechts ophoudt te bestaan indien hij op het tijdstip van zijn ontbinding geen (bekende) baten meer heeft.
4.4 [bedrijf X] stelt dat Ongo reeds op het tijdstip van haar ontbinding geen baten meer had. Zij onderbouwt die stelling door te verwijzen naar de door haar overgelegde balansen per 31 december 2009 (kennelijk opgemaakt op 22 oktober 2010) en per 31 december 2010, en naar een toelichting op de balans per 18 januari 2011. Volgens die balansen en de toelichting op de balans per 18 januari 2011 bezat Ongo op voornoemde balansdata geen activa.
[bedrijf Y] betwist dat Ongo geen baten meer bezat. Zij betwist ook de juistheid van de door Van Leeuwaarden overgelegde balansen. [bedrijf Y] voert daartoe aan dat de deelnemingen die Ongo heeft niet in die balansen zijn terug te vinden, dat de balans per 31 december 2010 (wat betreft onder meer het eigen vermogen en de schulden) op geen enkele wijze aansluit bij de balans per 31 december 2009, dat de jaarstukken niet zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel en dat de balansen niet zijn voorzien van een accountantsverklaring.
4.5 Partijen twisten over de vraag op wie de stelplicht (en eventueel de bewijslast) van het al dan niet bestaan van baten rust. Het hof is van oordeel dat de omstandigheden van het geval met zich brengen dat op [bedrijf X] op dit punt een verzwaarde stelplicht rust. Het hof grondt dat oordeel op de omstandigheid dat [bedrijf X] eerst nadat er executoriaal beslag op de aandelen in Ongo was gelegd en op de voet van artikel 474g Rv verlof tot verkoop van die aandelen was verzocht, heeft besloten tot ontbinding van Ongo, in samenhang bezien met het tussen partijen vaststaande feit dat door [bedrijf X] geen (door een accountant opgestelde) jaarstukken zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, en het gegeven dat [bedrijf X] (in tegenstelling tot [bedrijf Y]) beschikt over de boekhouding van Ongo.
4.6 Naar het oordeel van het hof heeft [bedrijf X], ook nadat zij door de rechtbank in de gelegenheid was gesteld om administratieve bescheiden in het geding te brengen waaruit op inzichtelijke wijze blijkt van het ontbreken van baten op de datum van het ontbindingsbesluit, niet aan haar verzwaarde stelplicht voldaan, in eerste aanleg noch in hoger beroep. Uit de door [bedrijf X] overgelegde balansen blijkt niet door wie ze zijn opgesteld en (behoudens ten aanzien van de balans per 31 december 2009) evenmin op welk moment dat is gebeurd. [bedrijf X] heeft ook niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat ze door een accountant zijn opgesteld. Mede gelet op de gemotiveerde bezwaren die [bedrijf Y] heeft aangevoerd tegen de overgelegde balansen, had het op de weg van [bedrijf X] gelegen nadere stukken in het geding te brengen die de juistheid van voormelde balansen kunnen staven en de stelling dat Ongo op het moment van haar ontbinding geen baten had, nader kunnen onderbouwen. Omdat zij dat heeft nagelaten en aldus niet heeft voldaan aan haar (verzwaarde) stelplicht dient het er in de onderhavige procedure voor te worden gehouden dat Ongo ten tijde van haar ontbinding nog baten had en derhalve (tot op heden) is blijven voortbestaan.
4.7 Het hof verwerpt het standpunt van [bedrijf X] dat de mogelijkheid dat aldus aandelen worden verkocht van een vennootschap waarvan uiteindelijk zal komen vast te staan dat die (bij gebrek aan baten) reeds niet meer bestond, in de weg staat aan toewijzing van de vordering. Anders dan [bedrijf X] vermag het hof niet in te zien dat dit fundamenteel anders is dan het geval waarin een ontbonden rechtspersoon op grond van het oordeel dat summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn failliet wordt verklaard, terwijl uiteindelijk door de vereffenaar wordt vastgesteld dat er toch geen baten zijn (op grond waarvan achteraf moet worden vastgesteld dat de ontbonden vennootschap op het moment van faillietverklaring reeds niet meer bestond). Dat deze laatste mogelijkheid niet aan de weg staat aan het uitspreken van een faillissement van een ontbonden vennootschap volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1995, LJN: ZC1631.
4.8 Nu [bedrijf X] overigens geen grieven heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat, ervan uitgaande dat Ongo ten tijde van haar ontbinding nog bestond, het verzoek ex artikel 474g Rv kan worden toegewezen, zal het verlof tot verkoop en overdracht van de aandelen in Ongo worden bekrachtigd.
4.9 Wel heeft [bedrijf X] een grief gericht tegen het feit dat de rechtbank heeft bepaald dat [bedrijf X] en Ongo desgevraagd verplicht zijn aan de deurwaarder (of een door de deurwaarder ingeschakelde deskundige) jaarstukken van Ongo ter beschikking te stellen. Anders dan [bedrijf X] betoogt, kan niet worden geoordeeld dat de rechtbank daarmee buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Immers, de rechtbank dient op grond van artikel 474g lid 3 Rv in haar beschikking te bepalen op welke wijze en onder welke voorwaarden de verkoop en de overdracht dienen te geschieden en zij dient in dit kader onder meer de deurwaarder als belanghebbende op te roepen. In casu heeft de opgeroepen deurwaarder de suggestie gedaan om de jaarstukken van Ongo ter beschikking te doen stellen, bij welke suggestie [bedrijf Y] zich blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft aangesloten. Op basis van die jaarstukken zou de deurwaarder namelijk, eventueel met behulp van een deskundige, de waarde van de aandelen kunnen bepalen.
Uit de tekst en de strekking van artikel 474g lid 3 Rv vloeit derhalve voort dat de rechtbank (op advies van de deurwaarder) kon bepalen dat jaarstukken van Ongo ter beschikking moesten worden gesteld. In het onderhavige geval waarin door [bedrijf X] (onvoldoende gemotiveerd) is gesteld dat Ongo niets waard was en geen jaarstukken zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, ligt een dergelijke verplichting ook zeer voor de hand. Hoe kan anders de waarde van de te verkopen aandelen worden bepaald?
Gelet op het feit dat [bedrijf X] (enig) aandeelhouder/bestuurder is van Ongo (en voorts beslagdebiteur en verweerster ten aanzien van het verzoek van [bedrijf Y]), zal het hof slechts [bedrijf X], en niet Ongo, verplichten tot overlegging van de jaarstukken van Ongo.
4.10 Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen dienen te worden bekrachtigd behoudens wat betreft voormelde aan Ongo opgelegde verplichting. Slechts ten aanzien van dat punt slagen de grieven. Hetgeen [bedrijf X] overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
[bedrijf X] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen van de rechtbank Arnhem van 30 maart 2011 en 25 mei 2011, behoudens voor zover in de beschikking van 25 mei 2011 Ongo is veroordeeld tot het ter beschikking stellen van jaarstukken, en vernietigt die beschikking in zoverre;
veroordeelt [bedrijf X] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf Y] begroot op € 649,- voor griffierecht en € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, L.M. Croes en
R.P.J.L. Tjittes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
8 mei 2012. |