Geen sprake van vrijgestelde diensten
Er is geen sprake van vrijgestelde diensten op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB. Het beroep van eiseres op het beginsel van fiscale neutraliteit faalt. De verzuimboete kan niet in stand blijven omdat er sprake is van een pleitbaar standpunt.
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak: 07-04-2014
Datum publicatie: 28-04-2014
Zaaknummer: AWB-13_1217
Rechtsgebieden: Belastingrecht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie:
Omzetbelasting. Er is geen sprake van vrijgestelde diensten op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB. Het beroep van eiseres op het beginsel van fiscale neutraliteit faalt. De verzuimboete kan niet in stand blijven omdat er sprake is van een pleitbaar standpunt.
Wetsverwijzingen: Algemene wet bestuursrecht, geldigheid: 2014-04-28
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/1217 en 13/1397
Uitspraakdatum: 7 april 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen
[X] B.V., c.s., gevestigd
te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. P. Bakker,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
1 Procesverloop
AWB 13/1217
Verweerder heeft met dagtekening 30 december 2011 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van
€ 524.913. Bij beschikkingen van dezelfde datum heeft verweerder een verzuimboete opgelegd van € 4.537 en € 17.860 heffingsrente berekend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2013 de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
AWB 13/1397
Eiseres heeft op 26 oktober 2012 aangifte omzetbelasting gedaan voor het derde kwartaal van 2012 van een te betalen bedrag van € 184.339. Eiseres heeft dit bedrag op 29 oktober 2012 voldaan.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 het bezwaar van eiseres tegen de voldoening op aangifte ongegrond verklaard.
Beide procedures
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 30 januari 2013 en
4 maart 2013.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2014.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. M.P.J. Jaegers, [A], CEO van eiseres, en [B], Head of Legal van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen drs. N. Hoens, mr. R.B. Bruins Slot en J. Verstege.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiseres bestaat met ingang van 19 januari 2009 uit drie vennootschappen, [A-BEDRIJF] B.V. (na 9 maart 2012: [A-BEDRIJF] N.V.), [B-BEDRIJF] B.V. en, met ingang van 7 januari 2010, [C-BEDRIJF] B.V. [NAAM] is een afkorting van [NAAM], een initiatief van [NAAM] en [NAAM]. Dit initiatief is ontstaan na de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/39/EG betreffende markten voor financiële instrumenten (hierna: MiFID), die tot doel had om concurrentie tussen handelsplatformen en ‘best execution’ te bevorderen. [BEDRIJF] is opgericht met het doel om een alternatief, digitaal handelsplatform te bieden voor aandelen en opties en daarmee de concurrentie aan te gaan met andere handelsplatformen, zoals [D-BEDRIJF]. De voorwaarde van ‘best execution’ houdt in dat [BEDRIJF] ervoor zorgt dat particuliere beleggers onder de best mogelijke voorwaarden de uitvoering van hun orders in verschillende financiële instrumenten kunnen laten verzorgen. Deze voorwaarden betreffen niet alleen de prijs, maar ook de kosten en de snelheid van uitvoering. [BEDRIJF] bedient zowel particuliere beleggers als professionele handelaren en maakt gebruik van MiFID om dienstverlening aan te bieden van hoge kwaliteit in een sterk concurrerende omgeving.
[B-BEDRIJF] B.V. heeft een brokervergunning van de AFM en exploiteert een Smart Order Router (SOR).
[C-BEDRIJF] B.V. exploiteert onder de handelsnamen [C-BEDRIJF] BV en [E-BEDRIJF] MTF een multilaterale handelsfaciliteit (multilateral trading facility, MTF). De Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) definieert een MTF als volgt:
“een door een beleggingsonderneming geëxploiteerd multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten, binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels, samenbrengt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit overeenkomstig de geldende regels inzake de vergunningverlening en het doorlopend toezicht.”
Het multilateraal systeem dient te bestaan uit een geheel van regels inzake lidmaatschap, toelating van instrumenten tot de handel, handel tussen leden, meldingsverplichtingen en waar van toepassing transparantieverplichtingen en – optioneel – een technisch systeem. Het systeem heeft deelnemers (kopers en verkopers) met betrekking tot financiële instrumenten die elkaars tegenpartij willen zijn op de MTF. De interactie tussen verschillende intenties mag door de bestaande regels, protocollen en werkingsprocedures op geen enkele wijze worden beïnvloed. Het systeem van de MTF dient ook te voorzien in een systeem voor de afwikkeling (clearing en settlement) van transacties. De exploitant van de MTF dient over een vergunning van de AFM te beschikken. [C-BEDRIJF] B.V. beschikt sinds 6 april 2010 over een vergunning van de AFM. Tussen partijen is niet in geschil dat de diensten van [C-BEDRIJF] B.V. zijn vrijgesteld van omzetbelasting.
Ten behoeve van [E-BEDRIJF] MTF heeft eiseres diensten ingekocht van [BEURSONDERNEMING] (hierna: [BEURSONDERNEMING]). [A-BEDRIJF] B.V. en [BEURSONDERNEMING] hebben een ‘Services Agreement’ gesloten die is goedgekeurd en erkend door [C-BEDRIJF] B.V.
[BEURSONDERNEMING] is onderdeel van [BEURSONDERNEMING] Group. Inc., de grootste beursonderneming van de wereld die 24 handelsplatformen (waaronder de eigen beurzen in de Verenigde Staten en enkele Europese effectenbeurzen), drie clearing houses en vijf central securities depositories exploiteert. [BEURSONDERNEMING] biedt ook handelsplatformen aan voor de verhuur, marketplace for hire (M4H) voor alle belangrijke beleggingscategorieën.
Eiseres heeft ervoor gekozen om van [BEURSONDERNEMING] een M4H af te nemen. De overeenkomst tussen [BEURSONDERNEMING] en [A-BEDRIJF] N.V. van 26 maart 2009 behelst een full exchange service, die uit de volgende diensten bestaat:
- –de licentie voor het gebruik van de benodigde hard- en software;
- –de configuratie en implementatie van M4H naar de wensen en voorwaarden van eiseres;
- –het feitelijk opereren en beheer van het handelsplatform, waarbij eiseres eindverantwoordelijk is voor het naleven van de regels conform de Wft en MiFID.
[BEURSONDERNEMING] brengt voor haar diensten diverse fees in rekening aan eiseres. Een deel bestaat uit vaste fees, namelijk voor de configuratie en implementatie van verschillende fases van het handelsplatform, inclusief hard- en software en voor infrastructuuronderhoud en
-wijzigingen. Een deel bestaat uit variabele fees voor het opereren van het handelsplatform, die afhankelijk zijn van het aantal transacties (verbijzonderd naar cash market, derivative market en derivative market clearing fee). De derivative market clearing fee wordt gedeeld tussen [BEURSONDERNEMING] en [BANK] N.V. (hierna: [BANK]), per 1 juli 2010 [BANK] N.V.
Op de facturen heeft [BEURSONDERNEMING] verwezen naar artikel 44 van de Btw-richtlijn en naar de verleggingsregeling. [BEURSONDERNEMING] heeft de diensten die zij aan eiseres verleent verwerkt in de listing die zij op de voet van artikel 262 van de Btw-richtlijn in Zweden moet indienen.
[BEURSONDERNEMING] heeft in het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 in totaal € 4.456.890 aan eiseres gefactureerd. Eiseres heeft € 321.896 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. Verweerder heeft voor het verschil een naheffingsaanslag opgelegd.
Eiseres heeft in de aangifte omzetbelasting voor het derde kwartaal van 2012 € 139.677 vermeld als verschuldigd terzake van de diensten van [BEURSONDERNEMING] en € 38.869 terzake van de diensten van [F-BEDRIJF] SA gevestigd in Frankrijk. Tegen de voldoening van deze bedragen heeft eiseres bezwaar ingesteld. Het verschil, € 5.793 (€ 184.339 – (€ 139.677 +
€ 38.869)), is niet in geschil. In beroep is de voldoening van omzetbelasting over de diensten van [F-BEDRIJF] SA niet in geschil.
3 Geschil
Primair is in geschil of de diensten die eiseres van [BEURSONDERNEMING] ontvangt zijn vrijgesteld op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) als zijnde handelingen inzake effecten en andere waardepapieren. Subsidiair is in geschil of de diensten die eiseres van [BEURSONDERNEMING] ontvangt zijn vrijgesteld op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB als zijnde bemiddeling bij handelingen inzake effecten en andere waardepapieren. Meer subsidiair is in geschil of het beginsel van de fiscale neutraliteit ertoe leidt dat de diensten die eiseres van [BEURSONDERNEMING] ontvangt zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Voorts is de verzuimboete in geschil, in het bijzonder of sprake is van een pleitbaar standpunt.
4 Beoordeling van het geschil
4.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de diensten van [BEURSONDERNEMING] zijn vrijgesteld, omdat eiseres geen software koopt, maar een full exchange service die uit diverse elementen bestaat, uit welke elementen een dienst ontstaat waardoor kopers en verkopers worden toegelaten op het handelsplatform en transacties tot stand komen doordat ingevoerde orders bij elkaar worden gebracht. Eiseres schept uitsluitend de randvoorwaarden.
Verweerder bestrijdt dit standpunt. [BEURSONDERNEMING] verhuurt en opereert een technisch systeem, een beursplatform, en levert software- en hardwarediensten. Eiseres is verantwoordelijk voor het doen ontstaan van rechten en verplichtingen inzake de waardepapieren en eiseres neemt de beslissingen om die rechten en verplichtingen te wijzigen of teniet te doen. [BEURSONDERNEMING] verricht niet de kenmerkende en essentiële functies van een vrijgestelde dienst.
4.3.1.Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef, onderdeel i, onder 2, van de Wet OB zijn de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, inzake effecten van de belasting vrijgesteld. In de uitspraak van 5 juni 1997, C-2/95 (SDC) oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) het volgende:
“72 Het staat vast, dat de handelingen inzake aandelen en andere waardepapieren, bedoeld in artikel 13 B, sub d, 5, van de Zesde richtlijn, dat alleen de bewaring en het beheer van waardepapieren uitsluit, betrekking hebben op de verrichtingen op de markt van waardepapieren.
73 Daaraan zij toegevoegd, dat de handel in waardepapieren verrichtingen inhoudt, die de rechtsbetrekking en de financiële relaties tussen partijen wijzigen en die vergelijkbaar zijn met de verrichtingen bij een overmaking of een betaling.
(…)
75 Bijgevolg moet op de eerste en de vierde vraag betreffende de handelingen, aangeduid als “adviezen betreffende en handel in waardepapieren”, worden geantwoord, dat de diensten bestaande in het ter beschikking stellen van financiële informatie aan de banken en aan andere gebruikers niet onder artikel 13 B, sub d, 3 en 5, van de Zesde richtlijn vallen. Meer in het bijzonder met betrekking tot de handel in waardepapieren moet punt 5 van laatstbedoelde bepaling aldus worden uitgelegd, dat de handelingen inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren mede de handelingen omvatten die worden verricht door een computercentrum, indien deze een afzonderlijk geheel vormen en kenmerkend en essentieel zijn voor de vrijgestelde handelingen.”
4.3.2.Hieruit leidt de rechtbank af dat het bij de beoordeling van de beperkt uit te leggen vrijstelling gaat om de essentie van de handelingen, dat wil in dit geval zeggen de handelingen inzake effecten. In de uitspraak van 13 december 2001, C-235/00 (CSC), in welke zaak het de handel in participaties van een beleggingsfonds betrof, oordeelde het HvJ het volgende:
“38 Uit artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn vloeit voort, dat de bewoordingen „bemiddeling daaronder inbegrepen” niet ertoe strekken het belangrijkste element van de in deze bepaling neergelegde vrijstelling te omschrijven, maar tot doel hebben de werkingssfeer ervan te verruimen tot bemiddelingsactiviteiten.
39 Zonder dat de vraag behoeft te worden gesteld wat de juiste draagwijdte is van de term „bemiddeling”, die trouwens voorkomt in andere bepalingen van de Zesde richtlijn, met name in de punten 1 tot en met 4 van artikel 13, B, sub d, dient te worden vastgesteld dat in de context van punt 5 wordt gedoeld op een activiteit van een tussenpersoon die niet de plaats inneemt van een partij bij een contract betreffende een financieel product en wiens activiteit verschilt van de typische contractuele prestaties die door de partijen bij zulke contracten worden verricht.
Bemiddeling is immers een dienstverrichting ten behoeve van een contractpartij die door deze laatste als afzonderlijke tussenkomst wordt vergoed. Dit kan onder meer inhouden dat de contractpartij wordt gewezen op gelegenheden om dit contract te sluiten, dat voor hem contact met de wederpartij wordt gelegd, en dat in naam en voor rekening van de cliënt wordt onderhandeld over de details van de wederzijdse prestaties. Deze activiteit heeft dus tot doel het nodige te doen opdat twee partijen een contract sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft inzake de inhoud van het contract.
40 Van een bemiddelingsactiviteit is evenwel geen sprake wanneer een van de partijen bij het contract een onderaannemer belast met een deel van de aan het contract verbonden materiële handelingen, zoals de informatieverstrekking aan de wederpartij, alsmede de ontvangst en de verwerking van de verzoeken tot inschrijving op de waardepapieren die het voorwerp van het contract vormen. In dat geval neemt de onderaannemer dezelfde plaats in als de verkoper van het
financieel product en is hij dus niet, in de zin van de betrokken bepaling, een tussenpersoon die niet de plaats van een contractpartij inneemt.”
4.3.3.In de uitspraak van 28 juli 2011, C-350/10 (Nordea), in welke zaak de diensten van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication – SWIFT SC centraal stonden, oordeelde het HvJ dat:
“28 Om te kunnen beoordelen of SWIFT-diensten aan dit criterium voldoen, dient te worden onderzocht of het aanbieden van deze diensten juridische en financiële wijzigingen kan meebrengen die vergelijkbaar zijn met de wijzigingen die voortvloeien uit interbancaire betalingen of transacties in effecten zelf, en voorts of de aansprakelijkheid van SWIFT jegens haar cliënten beperkt is tot de technische aspecten, dan wel of zij zich uitstrekt tot de kenmerkende en essentiële elementen van deze financiële transacties.
29 (…)
30 Zoals vermeld door de verwijzende rechter, alle lidstaten die opmerkingen hebben ingediend en de Europese Commissie, zonder door Nordea te zijn weersproken, zijn SWIFT-diensten echter elektronische berichtendiensten door middel waarvan opdrachten tot betaling en opdrachten betreffende effectentransacties van de ene financiële instelling naar de andere beveiligd en betrouwbaar worden doorgegeven, aangezien SWIFT geen toegang heeft tot de inhoud zelf van de op deze manier overgebrachte berichten.
31 Gesteld al dat SWIFT‑diensten, zoals Nordea stelt, op verscheidene markten onontbeerlijk zijn en de enige beschikbare diensten zijn, rechtvaardigt het enkele feit dat een element onontbeerlijk is om de vrijgestelde handeling te kunnen verrichten, nog niet de conclusie dat de dienst waarvan dit element een bestanddeel is, is vrijgesteld (arrest SDC, reeds aangehaald, punt 65).
32 Evenmin betwist is dat opdrachten tot overmaking van geld of tot uitvoering van bepaalde effectentransacties weliswaar door middel van door SWIFT goedgekeurde computersystemen moeten worden doorgegeven zodat de veiligheid ervan is gewaarborgd, maar dat de eigendomsoverdracht van dit geld, of in voorkomend geval van deze effecten, slechts tot stand wordt gebracht door de financiële instellingen zelf in het kader van de rechtsbetrekkingen met hun eigen cliënten.
33 Uit de in de punten 24 tot en met 26 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak blijkt tevens dat de juridische en financiële wijzigingen waardoor een van btw vrijgestelde transactie kan worden gekarakteriseerd slechts het gevolg zijn van de, feitelijke of potentiële, eigendomsoverdracht van geld of effecten, zonder dat de aldus uitgevoerde transactie aan derden moet kunnen worden tegengeworpen.
34 Daar SWIFT-diensten elektronische berichtendiensten zijn die uitsluitend bedoeld zijn om gegevens te verzenden, vervullen zij bijgevolg zelf geen van de functies van een van de financiële transacties als bedoeld in artikel 13, B, sub d, punten 3 en 5, van de Zesde richtlijn, dat wil zeggen functies die de overdracht van het geld of de effecten ten gevolge hebben, en zij hebben er dus niet de kenmerken van.
35 (…)
36 De omvang van de financiële gevolgen van de aansprakelijkheid van SWIFT is echter niet relevant om te kunnen beoordelen of deze aansprakelijkheid zich uitstrekt tot de kenmerkende en essentiële elementen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde financiële transacties.
37 Voorts zijn de contractuele verplichtingen van SWIFT, zoals de Belgische regering heeft opgemerkt, volgens punt 4 van de algemene contractvoorwaarden van SWIFT („Swift General Terms and Conditions”) van 1 januari 2010, die te vinden zijn op de website van deze onderneming, beperkt tot de technische aspecten van de berichtendiensten, in het bijzonder tot de uitvoering, de activering, de aansluiting, het onderhoud en de softwarelicenties. SWIFT is dus slechts verantwoordelijk voor de correcte overbrenging van de financiële berichten met gebruikmaking van een erkend computersysteem.
38 Blijkens de uit punt 34 van het onderhavige arrest getrokken conclusies en zoals alle lidstaten die opmerkingen hebben ingediend en de Commissie stellen, betreft de contractuele aansprakelijkheid van SWIFT jegens Nordea bijgevolg alleen de verplichting tot waarborging van de veiligheid en de leesbaarheid van de overgebrachte gegevens, en de verplichting tot vergoeding van eventuele schade voortvloeiend uit een gebrekkige of te late overbrenging van de gegevens.
39 Bijgevolg moet worden geconstateerd dat de aansprakelijkheid van SWIFT in het hoofdgeding beperkt is tot de technische aspecten en zich niet uitstrekt tot de kenmerkende en essentiële elementen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde financiële transacties.”
4.4.De rechtbank leidt uit het onder 4.3.3 geciteerde arrest af dat vooral van belang is of het aanbieden van de diensten van [BEURSONDERNEMING] juridische en financiële wijzigingen kan meebrengen die vergelijkbaar zijn met de wijzigingen die voortvloeien uit transacties in effecten zelf, en voorts of de aansprakelijkheid van [BEURSONDERNEMING] jegens eiseres beperkt is tot de technische aspecten, dan wel of zij zich uitstrekt tot de kenmerkende en essentiële elementen van deze financiële transacties.
4.5.2.Uit de artikelen 5.2, 5.4, 5.6 en 5.8 van Schedule 12 bij de Services Agreement blijkt dat eiseres onder meer verantwoordelijk is voor:- de juridische relatie met de beleggers en de toezichthouder
– scheppen en in stand houden van de Trading Procedures
– de productspecificatie
– de handelstarieven
– rapportage aan de toezichthouder
– overzien en bewaken van bedrijfsacties inzake effecten
– overzien van bedrijfsacties die handelen over bestaande posities voor derivaten
– marketing en sales
– het naleven van de Nederlandse wet- en regelgeving
– nieuwe instrumenten (effecten)
– nieuwe derivaten
– aanpassing c.q. afwijking van de normale openingstijden
– coördinatie van nieuwe deelnemers met [G-BEDRIJF], [F-BEDRIJF] SA en [BEURSONDERNEMING]
– annulering en wijziging van de handel
– verstrekken van marktstatistieken aan deelnemers en andere belanghebbenden
– stand-by staan voor noodgevallen ten behoeve van [BEURSONDERNEMING]
5 Proceskosten
De rechtbank vindt voor het beroep met het nummer AWB 13/1217 aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiseres gestelde kosten, te weten reiskosten, wordt verweerder, met toepassing van het Besluit, veroordeeld tot vergoeding van € 15,40 (reis per openbaar vervoer tweede klasse).
6 Beslissing
De rechtbank:
- –verklaart het beroep met het nummer AWB 13/1217 gegrond;
- –vernietigt de uitspraak op bezwaar van 30 januari 2013 voor zover die betrekking heeft op de verzuimboete;
- –vernietigt de verzuimboete en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.475,40;
- –gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 vergoedt;
- –verklaart het beroep met het nummer AWB 13/1397 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en
mr. M.C.A. Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.