Concernaansprakelijkheid als moeder vordering op dochter laat voldoen?
Geplaatst door de Redactie op 23 jan 2014 |
Concernaansprakelijkheid. Handelt moedervennootschap onrechtmatig jegens crediteuren van dochtervennootschap als zij vordering op de dochter laat voldoen? Paulianeuze rechtshandeling?
Concernaansprakelijkheid
Rechtbank
Corealcredit heeft in eerste aanleg Domus Retail, Domus Holding en [Y] in rechte betrokken en het standpunt ingenomen dat het samenstel van rechtshandelingen tussen die partijen, meer in het bijzonder de overdracht van de vordering van Domus Retail op [Y] aan Domus Holding op grond van artikel 3:45 BW vernietigbaar is. De buitengerechtelijke vernietiging heeft volgens Corealcredit tot gevolg dat Domus Retail een vordering heeft op [Y], die [Y] vanwege het derdenbeslag aan Corealcredit dient te voldoen.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis in het midden gelaten of de genoemde cessie een paulianeuze rechtshandeling is. Als dat al het geval zou zijn, kunnen volgens de rechtbank op grond daarvan de vorderingen van Corealcredit niet worden toegewezen, omdat Corealcredit in de gegeven omstandigheden een vernietiging van de rechtshandelingen niet aan [Y] als derde te goede trouw kan tegenwerpen.
Met betrekking tot de subsidiaire vorderingen van Corealcredit (uit onrechtmatige daad) is de rechtbank in het tussenvonnis tot het oordeel gekomen dat Domus Holding als moedervennootschap onrechtmatig jegens Corealcredit heeft gehandeld doordat zij zich op 18 februari 2010 de vordering op haar 90%-dochter Domus Retail van € 1.075.128,81 geheel heeft laten voldoen door verrekening met de schuld van € 2.752.500 aan Domus Retail zoals die voortvloeit uit de cessie en zichzelf daarmee als crediteur boven Corealcredit heeft bevoordeeld.
In het eindvonnis heeft de rechtbank de schade als gevolg van de onrechtmatige daad van Domus Holding begroot op een bedrag van € 980.560,94. Domus Holding is veroordeeld dit bedrag aan Corealcredit te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente, € 500,00 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Het hoger beroep is tgen deze veroordelingen gericht.
Hof
Grief 1 richt zicht tegen de door de rechtbank aanvaarde aansprakelijkheid van Domus Holding jegens Corealcredit uit onrechtmatige daad.
De rechtbank heeft tot uitgangspunt genomen dat een moedervennootschap onrechtmatig jegens de crediteuren van haar dochtervennootschap handelt indien zij zich haar vordering op die dochtervennootschap laat voldoen, terwijl zij ernstig rekening moet houden met de mogelijkheid dat andere crediteuren van die dochtervennootschap niet volledig betaald kunnen worden. De kern van het betoog van Domus Holding is dat een dergelijke aan de rechtspraak ontleende vorm van aansprakelijkheid in het voorliggende geval niet aan de orde is.
Het hof merkt nu reeds op dat voor zover Domus Holding stelt dat de genoemde vorm van aansprakelijkheid van een moedervennootschap alleen van toepassing is wanneer de dochtervennootschap failliet is, of is geliquideerd, dat betoog niet opgaat. Ook buiten die gevallen kan een moedervennootschap op de genoemde wijze onrechtmatig handelen jegens de schuldeisers van haar dochtervennootschap.
Domus Holding voert ter onderbouwing van grief 1 voorts het volgende aan. De rechtbank heeft, mede op grond van de uitlatingen van de zijde van Corealcredit tijdens het pleidooi in eerste aanleg, aangenomen dat de totale vordering van Corealcredit op Domus Retail € 11 miljoen bedraagt en dat aangenomen moet worden dat Domus Holding op 18 februari 2010, de dag van de verrekening, ernstig rekening diende te houden met de mogelijkheid dat de opbrengst van de aan Corealcredit verstrekte zekerheiden niet voldoende zou zijn om die schuld te kunnen voldoen. Die omstandigheden vormen de basis voor de rechtbank aanvaarde aansprakelijkheid van Domus Holding jegens Corealcredit. De rechtbank miskent volgens Domus Holding dat ten tijde van de verrekening op 18 februari 2010 de onderliggende zekerheden wel genoeg waarde vertegenwoordigden, in welk verband zij erop wijst dat de marktwaarde van de bewuste onroerende zaken in Krefeld (Duitsland) waarop de zekerheden zijn gevestigd, per peildatum 1 mei 2007 zijn getaxeerd op € 15,2 miljoen en per peildatum 1 mei 2014 geprognotiseerd op € 14,6 miljoen. Domus Holding heeft bij memorie van grieven een taxatierapport van BDO van 19 januari 2009 overgelegd waaruit deze bedragen blijken. Verder is volgens Domus Holding van belang dat aan Corealcredit naast de zakelijke zekerheden aanvullende zekerheden zijn verstrekt, waaronder een pandrecht op de huuropbrengsten van die onroerende zaken.
Corealcredit gaat niet concreet in op de inhoud van het door Domus Holding overgelegde rapport. Zij voert aan dat dit rapport dateert van ongeveer een jaar voor de verrekeningsovereenkomst en daarnaast dat zij sinds september 2008 probeert haar vordering van ruim € 11 miljoen op Domus Retail te verhalen, dat daarmee veel tijd en kosten zijn gemoeid en uitwinning van de zekerheden niet gemakkelijk is gelet op de situatie op de vastgoedmarkt.
Corealcredit stelt niet dat Domus Retail ten tijde van de totstandkoming van de verrekeningsovereenkomst andere schuldeisers had dan zijzelf en ook overigens is dat niet gebleken. Uit de wijze waarop de schade door de rechtbank is begroot, kan ook worden afgeleid dat er geen andere schuldeisers waren. Voor zover Corealcredit dan ook spreekt over het onrechtmatig handelen van Domus Holding jegens schuldeisers van Domus Retail, moet worden aangenomen dat het alleen om haarzelf gaat.
Het hof overweegt dat in verband met het door Corealcredit aan Domus Retail verleende krediet Domus Retail zakelijke zekerheden heeft verstrekt. Op grond van het verder inhoudelijk onbestreden taxatierapport van BDO, dat dateert van ongeveer een jaar voor de verrekeningsovereenkomst, moet ervan worden uitgegaan dat toentertijd de waarde van de verstrekte zekerheden de hoogte van het krediet (ruimschoots) overtrof. Dat de waarde daarvan op het moment van het aangaan van de verrekeningsovereenkomst in voor de beoordeling relevante mate anders was, is door Corealcredit niet concreet onderbouwd. Corealcredit heeft mede daarvan uitgaande onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Domus Holding op het moment dat zij de verrekeningsovereenkomst sloot met Domus Retail ernstig rekening moest houden met de mogelijkheid dat Corealcredit als gevolg daarvan niet volledig door Domus Retail betaald zou kunnen worden, dan wel geen verhaal zou vinden voor haar vordering.
Het hof wil in dit verband wel aannemen dat het nemen van verhaal door Corealcredit op de verstrekte zekerheden – zoals zij stelt – tijd, geld en moeite kost (zodat zij daar sinds september 2008 al mee bezig is), maar daaruit kan op zichzelf genomen niet volgen dat Domus Holding op het moment van de verrekening ernstig rekening moest houden met de mogelijkheid dat de vordering van Corealcredit niet volledig zou worden voldaan. Ervan uitgaande dat de aan Corealcredit verstrekte zekerheden voldoende waren voor verhaal van het ter beschikking gestelde krediet, kan niet worden aangenomen dat Domus Holding onrechtmatig heeft gehandeld door haar vorderingen op Domus Retail te verrekenen met een ander vermogensbestanddeel van Domus Retail (een vordering op een derde). Dat het voor Corealcredit wellicht sneller, goedkoper en gemakkelijker is verhaal te nemen op een geldvordering van Domus Retail dan door de executie van de aan haar verstrekte zakelijke zekerheden, is geen reden over het voorgaande anders te denken.
Bij pleidooi in hoger beroep heeft Corealcredit gesteld dat de waarde van de onroerende zaken waarop de zekerheden zijn gevestigd onlangs is getaxeerd op een bedrag van iets minder dan € 10 miljoen. Die waarde is onvoldoende om daaruit de vordering op Domus Retail te kunnen voldoen. Domus Holding heeft dit betwist. Namens haar is onder meer gesteld dat Corealcredit al enige tijd geleden is overgegaan tot executie van het pandrecht op de huuropbrengsten. Dit heeft tot gevolg dat zij maandelijks de huur int die veel hoger is dan de lopende rente. Het meerdere dient Corealcredit als aflossing aan te wenden, waardoor de vordering van Corealcredit elke maand lager wordt.
Het hof laat dit punt in het midden. Zonder bijkomende omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, kan op grond van de huidige waarde van de zekerheden niet worden geconcludeerd dat Domus Holding op het moment van de verrekening al ernstig rekening moest houden met de mogelijkheid dat Corealcredit als gevolg daarvan niet volledig door Domus Retail betaald zou kunnen worden. Daarmee faalt reeds de genoemde stelling van Corealcredit.
Met het voorgaande is grief 1 terecht voorgesteld. Er zijn geen goede gronden Domus Holding jegens Corealcredit aansprakelijk te houden uit onrechtmatige daad op grond van de op 18 februari 2010 gesloten verrekeningsovereenkomst.
Corealcredit heeft de aansprakelijkheid van Domus Holding ook gebaseerd op de cessie van 3 maart 2009. Corealcredit meent dat door de cessie een belangrijk vermogensbestanddeel van Domus Retail niet meer vatbaar is voor verhaal door de schuldeisers van Domus Retail. Het overdragen van de vordering of het medewerken aan de cessie door Domus Holding is volgens Corealcredit onrechtmatig jegens haar als schuldeiser van Domus Retail.
Deze vordering faalt reeds om dezelfde reden als die waarom de hiervoor besproken vordering uit onrechtmatige daad op grond van de verrekeningsovereenkomst niet toegewezen kan worden. Corealcredit heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Domus Holding op het moment dat zij de vordering van Domus Retail overgedragen heeft gekregen ernstig rekening moest houden met de mogelijkheid dat Corealcredit als gevolg daarvan niet volledig door Domus Retail betaald zou kunnen worden. Gelet op de inhoud van het hiervoor besproken taxatierapport moet ervan worden uitgegaan dat toentertijd de waarde van de aan Corealcredit verstrekte zekerheden de hoogte van het door haar verschafte krediet (ruimschoots) overtrof. Daarvan uitgaande kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden aangenomen dat Domus Holding onrechtmatig heeft gehandeld door een ander vermogensbestanddeel van Domus Retail (een vordering op [Y]) te verkrijgen tegen het schuldig blijven van de koopsom ter grootte van de nominale waarde van deze vordering.
Het voorgaande betekent dat de vordering van Corealcredit tegen Domus Holding uit onrechtmatige daad alsnog moet worden afgewezen. De conclusie is dat het hoger beroep van Domus Holding succes heeft. De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Corealcredit worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
Bron: ECLI:NL:GHAMS:2013:3087
Gerelateerd