Op 22 november 2013 heeft de Hoge Raad in vijf arresten (de zogenoemde BOF arresten) geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) niet in strijd is met het discriminatieverbod. Het onderscheid tussen ondernemingsvermogen en niet-ondernemingsvermogen is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
BOF discriminerend?
Het begon allemaal met een uitspraak van de rechtbank, waarin geoordeeld werd dat de BOF discriminerend werkt voor verkrijgers van niet-ondernemingsvermogen. Die personen kunnen immers geen beroep doen op de BOF, waardoor ze over een verkrijging van dezelfde veel meer belasting moeten betalen.
BOF arresten
In de vijf arresten van 22 november 2013 (zie voor de volledige uitspraken de links onderaan dit artikel) heeft de Hoge Raad zijn oordeel geveld over deze interessante materie.
De praktijk volgde deze zaken op de voet en had inmiddels een grote hoeveelheid bezwaren ingediend die allemaal waren aangehouden in afwachting van de uitspraken van de Hoge Raad. De financiële belangen waren groot. Zowel voor de belastingplichtigen als de overheid.
Gelukkig voor laatstgenoemde (en dat zijn we natuurlijk allemaal), oordeelde de Hoge Raad dat er geen sprake was van discriminatie of schending van het gelijkheidsbeginsel. De wetgever had namelijk, naar mening van de Hoge Raad, goed nagedacht over de invoering van de BOF en de doelstelling daarvan. Het feit dat later (empirisch) is aangetoond dat de regeling niet noodzakelijk is, doet daar niet aan af. Of in de prachtige bewoording van de Hoge Raad:
De hiervoor vermelde overwegingen brengen de Hoge Raad tot de slotsom dat de BOF berust op een keuze van de fiscale wetgever waarvan niet kan worden gezegd dat zij evident van redelijke grond is ontbloot. De wetgever heeft daarom met de BOF de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden. Mitsdien is geen sprake van een bevoordeling van de verkrijging van ondernemingsvermogen boven de verkrijging van overige vermogensbestanddelen die leidt tot discriminatie.
ECLI:NL:HR:2013:1210 Hoge Raad, 22-11-2013, 13/01161
ECLI:NL:HR:2013:1211 Hoge Raad, 22-11-2013, 13/01622
ECLI:NL:HR:2013:1206 Hoge Raad, 22-11-2013, 13/01154