Verhuur onzelfstandig deel woning
Verhuur van een onzelfstandig deel van een woning
BTW. Verhuur van een onzelfstandig deel van een woning. De rechtbank is van oordeel dat de verhuur onder zodanige voorwaarden is overeengekomen dat hieraan onvoldoende economische betekenis toekomt en komt tot de conclusie dat eiseres de woning feitelijk aan geen ander dan zichzelf ter beschikking stelt. Eiseres kwalificeert daarom niet als ondernemer voor de BTW.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres is een samenwerkingsverband tussen de heer [X1] (hierna: [X1]) en mevrouw [X2]. [X1] is directeur-grootaandeelhouder van [B] B.V. Hij heeft ter zake een arbeidsovereenkomst met [B] B.V. gesloten. [B] B.V. beschikt over een kantoorpand aan de [adres B].
2.2. In 2006 is eiseres gestart met de bouw van een woning aan [C de woning] (hierna: de woning). De grond heeft eiseres in 2006 aangekocht. De woning is in het derde kwartaal van 2008 gereedgekomen. [X1] en mevrouw [X2] wonen ongehuwd samen in de woning.
2.3. In de woning is een werkkamer gelegen. Eiseres heeft een overeenkomst opgesteld met [B] B.V. waarin zij overeen zijn gekomen dat [B] B.V. de kantoorruimte met archiefruimte in de woning van eiseres huurt. De huur exclusief omzetbelasting bedraagt in 2008 € 8.375. De kantoorruimte en archiefruimte zijn alleen te bereiken via de centrale hal van de woning en hebben geen eigen opgang. Deze ruimtes zijn ook niet voorzien van eigen sanitaire voorzieningen. Er is ook geen watervoorziening in deze ruimtes. Eiseres heeft de huurder buiten de huurovereenkomst om toestemming gegeven om gebruik te maken van de centrale hal en het toilet. [X1] maakt gebruik van de kantoor- en archiefruimte en ongeveer eenmaal in de twee weken wordt in de kantoorruimte een directievergadering gehouden waaraan behalve [X1] ook de overige directieleden deelnemen.
2.4. Op 23 oktober 2008 hebben de heren E. Jager en R. de Jong namens de Belastingdienst een onderzoek ter plaatse ingesteld. Op dat moment waren [X1] en een collega van hem aanwezig.
3. Geschillen en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van de voorbelasting die drukt op de bouw van de woning. Hierbij is specifiek in geschil of eiseres kwalificeert als ondernemer. Daarnaast is het vertrouwensbeginsel in geschil.
3.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij kwalificeert als ondernemer. Aangezien de woning deels zakelijk wordt gebruikt, heeft eiseres het recht om de woning volledig zakelijk te etiketteren en zodoende alle voorbelasting in aftrek te brengen. Eiseres verricht een verhuurdienst en kan opteren voor belaste verhuur. Voorts doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van het volledige bedrag dat in de aangifte is teruggevraagd, zijnde
€ 9.956, alsmede teruggaaf van het bedrag dat op 14 januari 2009 via een aanvulling op de aangifte is teruggevraagd, zijnde € 1.019.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op grond van de verhuur van de werkruimte niet kan worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Bovendien is de bedoelde verhuur vrijgesteld van omzetbelasting en is de optie belaste verhuur niet mogelijk. Van gewekt vertrouwen is geen sprake.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van de geschillen
4.1.1. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat zij een economische activiteit verricht, bestaande uit de verhuur van kantoorruimte en archiefruimte in de woning aan [B] B.V. tegen vergoeding en dat zij uit dien hoofde dient te worden aangemerkt als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting.
4.1.2. Verweerder heeft gesteld dat de terbeschikkingstelling van een deel van de woning door eiseres in overeenstemming met de uitspraak van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 33.766, BNB 1999/76, niet is aan te merken als een economische activiteit. Eiseres kwalificeert volgens verweerder niet als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting.
4.1.3. Ingevolge het arrest Renate Enkler van het Hof van Justitie (HvJ) van 26 september 1996, nr. C-230/94, moet, om vast te stellen of de exploitatie van een lichamelijke zaak, in dit geval de kantoorruimte en archiefruimte in de woning erop gericht is duurzaam opbrengsten te verkrijgen in de zin van artikel 4, tweede lid, tweede volzin, van de Zesde richtlijn, het geheel van de omstandigheden van het concrete geval worden beoordeeld. Tot deze omstandigheden behoren onder andere de aard van de zaak, de duur van de verhuur, de omvang van de clientèle en de omvang van de opbrengsten.
4.1.4. Eiseres is een samenwerking tussen [X1] en mevrouw [X2]. [X1] is directeur-grootaandeelhouder van [B] B.V. Hij heeft ter zake een arbeidsovereenkomst met [B] B.V. gesloten. Op grond van een tussen eiseres en [B] B.V. opgestelde huurovereenkomst verhuurt eiseres een kantoorruimte met archiefruimte in het souterrain van de woning. De kantoorruimte wordt door [X1] gebruikt voor de werkzaamheden die hij verricht voor [B] B.V. Daarbij wordt – hoewel in de huurovereenkomst geen bijkomende diensten overeen zijn gekomen – ook gebruikgemaakt van de centrale hal, van de in de woning aanwezige sanitaire voorzieningen en de watervoorzieningen van de woning. Ongeveer eenmaal per twee weken vinden er ook directievergaderingen in de kantoorruimte plaats. [B] B.V. betaalt een huurprijs voor dit gebruik.
4.1.5. De rechtbank stelt voorop dat het eiseres vrijstaat een (onzelfstandig) deel van de woning tegen vergoeding te verhuren aan [B] B.V. Gelet op de omstandigheden waaronder de verhuur plaatsvindt, kwalificeert deze echter niet als een economische activiteit voor de heffing van omzetbelasting nu het niet aannemelijk is dat eiseres de werkruimte aan een ander ter beschikking zou stellen dan een aan haar gelieerde derde, zoals [B] B.V. Dit geldt nog sterker voor het gebruik van de centrale hal, de sanitaire voorzieningen en de watervoorzieningen, zonder dat hiervoor een vergoeding is bedongen. Bovendien geschiedt het gebruik van de ruimtes door [X1] in het kader van de vervulling van de dienstbetrekking met [B] B.V. Uit het voorgaande volgt dat de verhuur onder zodanige voorwaarden is overeengekomen dat hieraan onvoldoende economische betekenis toekomt (vgl. HR 23 december 1998, BNB 1999/76). Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat eiseres de woning feitelijk aan geen ander dan zichzelf ter beschikking stelt. Dat er met enige regelmaat ook directievergaderingen in de kantoorruimte plaatsvinden, maakt dit niet anders. Eiseres kwalificeert op grond van de verhuur van de werkruimte aan [B] B.V. derhalve niet als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting.
4.2. Nu eiseres niet kwalificeert als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting behoeven de overige geschilpunten die zien op de verhuur van de ruimtes geen bespreking.
4.3.1. Voorts is tussen partijen in geschil of sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, hetgeen eiseres stelt en verweerder betwist. Tijdens de inspectie van 23 oktober 2008 door de heren E. Jager en R. de Jong is bevestigd dat sprake is van een kantoor en de verhuur van dat kantoor. Tevens heeft [X1] en zijn collega uit de gedragingen van voornoemde heren afgeleid dat de inspecteur heeft toegezegd dat het verzoek van eiseres om teruggaaf van omzetbelasting zou worden goedgekeurd. Bij eiseres is dus het vertrouwen gewekt dat het verzoek om teruggave daadwerkelijk zou worden goedgekeurd. Dit gewekt vertrouwen dient te worden gehonoreerd, aldus eiseres.
4.3.2. Verweerder betwist de lezing van eiseres. E. Jager en R. de Jong geven aan dat tijdens de gesprekken met eiseres en haar adviseur geen enkele toezegging is gedaan en geen enkele zinspeling is gemaakt waaraan eiseres in rechte vertrouwen kan ontlenen.
4.3.3. Wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel rust de bewijslast op eiseres. Eiseres is niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Ter zitting is komen vast te staan dat tijdens het gesprek op 23 oktober 2008 weliswaar gesproken is over de kantoorruimte die als zodanig kwalificeert en over de verhuur, maar [X1] heeft ter zitting erkend dat namens verweerder geen concrete toezegging is gedaan omtrent het recht op aftrek. De constatering dat daadwerkelijk een kantoorruimte in de woning aanwezig is en dat deze wordt verhuurd kan als van feitelijke aard worden beschouwd. Dat zou zijn toegezegd dat daaraan de juridische consequentie zou worden verbonden dat eiseres als ondernemer zou worden aangemerkt en dientengevolge recht zou hebben op aftrek van aan de woning toerekenbare voorbelasting, is niet gebleken. Van een concrete standpuntbepaling tijdens het gesprek op 23 oktober 2008 is derhalve niet gebleken.
4.3.4. Voorts heeft [X1] aangegeven dat bij hem naar aanleiding van het gesprek op 23 oktober 2008 de indruk bestond dat alles in orde was, mede omdat het gesprek prettig is verlopen. Ter zitting heeft [X1] aangegeven dat de gewekte indruk juist was nu verweerder ook uitvoering heeft gegeven aan de toezegging dat er recht bestond op aftrek van voorbelasting door voor het vierde kwartaal 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen met een correctie voor privégebruik van de woning. Desgevraagd kon eiser deze naheffingsaanslag niet tonen en zijn gemachtigde gaf aan niet bekend te zijn met deze naheffingsaanslag. Hierop gaf [X1] aan bereid te zijn deze naheffingsaanslag op te zoeken en aan de rechtbank te overhandigen. De rechtbank wijst dit bewijsaanbod van de hand. Verweerder heeft tijdens een schorsing van de zitting contact gehad met de eigen organisatie en onderzocht of een dergelijke naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal 2008 in de systemen van de Belastingdienst geregistreerd staat. Dit blijkt niet het geval te zijn. Wel is een naheffingsaanslag omzetbelasting vierde kwartaal 2008 geregistreerd op naam van de BV van [X1]. Nu een dergelijke naheffingsaanslag niet bekend is in de systemen van de Belastingdienst, acht de rechtbank niet aannemelijk dat [X1] daadwerkelijk een dergelijke naheffingsaanslag heeft ontvangen. Wellicht verwart [X1] deze naheffingsaanslag met de wel bekende naheffingsaanslag omzetbelasting vierde kwartaal 2008 van zijn BV of met de concept-aangifte van de gemachtigde, waarin het privégebruik wel was opgenomen. De gemachtigde heeft ter zitting evenwel aangegeven dat de aangifte niet volgens dit concept is ingediend, maar met een verzoek om teruggaaf van
€ 1, welke teruggaaf is verleend.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Bron: LJN BV3592, Rechtbank Haarlem, 25 juli 2011, AWB 10/1834