Uitvoer van zeiljacht niet aangetoond of gebleken

Aankoop door belanghebbende van een zeiljacht van haar aandeelhouder. Verkoop van dit zeiljacht op dezelfde dag door belanghebbende aan een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde limited van genoemde aandeelhouder. In de afgifte van een akte van uitklaring ligt niet besloten dat het schip is ‘uitgevoerd’ in de zin van tabel II, post a-2. Ook overigens is van uitvoer niet gebleken. Het zeiljacht moet als ‘pleziervaartuig’ in de zin van van tabel II, post a-3, worden gekwalificeerd. Er is noch door het afgeven van de verklaring Benelux 21 noch door het stellen van vragen bij de ingestelde controle vertrouwen gewekt dat het nultarief van toepassing zou zijn. Belanghebbende heeft geen recht op toepassing van het nultarief. Het hoger beroep van de inspecteur treft doel, omdat de rechtbank de naheffingsaanslag onjuist heeft berekend.



Datum uitspraak: 12-07-2012
Datum publicatie: 25-07-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Aankoop door belanghebbende van een zeiljacht van haar aandeelhouder. Verkoop van dit zeiljacht op dezelfde dag door belanghebbende aan een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde limited van genoemde aandeelhouder. In de afgifte van een akte van uitklaring ligt niet besloten dat het schip is ‘uitgevoerd’ in de zin van tabel II, post a-2. Ook overigens is van uitvoer niet gebleken. Het zeiljacht moet als ‘pleziervaartuig’ in de zin van van tabel II, post a-3, worden gekwalificeerd. Er is noch door het afgeven van de verklaring Benelux 21 noch door het stellen van vragen bij de ingestelde controle vertrouwen gewekt dat het nultarief van toepassing zou zijn. Belanghebbende heeft geen recht op toepassing van het nultarief. Het hoger beroep van de inspecteur treft doel, omdat de rechtbank de naheffingsaanslag onjuist heeft berekend.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 10/00280
12 juli 2012uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamerop het hoger beroep vande inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur,

en op incidenteel hoger beroep van

X B.V. te Z, belanghebbende,
gemachtigde mr. A.L.J. Hasselman,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 09/664 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2005 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, berekend op een bedrag van € 142.940. Tevens is bij beschikking een boete van € 71.470 opgelegd en is bij beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 26.941 in rekening gebracht. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en tegen de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 28 december 2008 is de inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen en heeft hij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 121.652. De inspecteur heeft de boete en de heffingsrente verminderd tot respectievelijk € 15.000 en € 22.929.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 2 april 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 40.551, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de boete verminderd tot nihil, de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644 veroordeeld en de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 te vergoeden.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 april 2010. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft bij brief van 22 maart 2011 gereageerd op het incidenteel hoger beroep.

1.4. Op 16 november 2011 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is A […]. A is tevens eigenaar van B Limited, een vennootschap opgericht naar het recht van de Britse Maagdeneilanden.

2.2. Bij belanghebbende is met ingang van 22 oktober 2003 een boekenonderzoek ingesteld. In het hieromtrent uitgebrachte controlerapport is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“1 Reikwijdte van het onderzoek
Het doel van het onderzoek was de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften omzetbelasting 1999, 2000 en 2002.
(…)
3 Activiteiten X B.V.
De vennootschap was in het verleden een van de werkmaatschappijen van haar directeur aandeelhouder de heer A. De heer A heeft zijn activiteiten geleidelijk overgebracht naar […]. X heeft daardoor nagenoeg geen activiteiten meer. (…) Tijdens het onderzoek is gebleken dat de vennootschap in de jaren 1999 en 2000 de kosten van de restauratie/renovatie van het zeiljacht “C” grotendeels gedragen heeft. (zie hierna punt 3.2.2) Dit schip is blijkens de inschrijving in de openbare registers van 20 oktober 1998 tot en met 29 december 2000 juridisch eigendom geweest van de directeur enig aandeelhouder.
3.1 Feiten en omstandigheden met betrekking tot “C”
Een belangrijk deel van het onderzoek richt op de gebeurtenissen rond het zeiljacht C. Alvorens wordt ingegaan op de fiscale gevolgen wordt eerst een overzicht gegeven van de relevante feiten.
3.1.1 Aankoop door digra
Het zeilschip “ C” (registratie in het scheepregister […]), is op 20 oktober 1998 aangekocht door de heer A. Het schip is geleverd door overschrijving van het schip in het scheepsregister te P. Het schip was op dat moment in gebruik als charterschip in de Middellandse zee. Het schip is onmiddellijk na de verkoop overgevaren naar de haven van IJmuiden. Blijkens de leveringsakte van 20 oktober 1998 is het schip aangekocht voor een bedrag ad f 285.000 (of € 129.327). Het schip is, blijkens de bijgevoegde akte van levering (…) door de heer A privé aangeschaft.
(…)
3.1.3 Verkoopcontracten gedateerd 29 december 2000
Op 29 december wordt “C” blijkens de door de vennootschap overgelegde contracten en leveringsakten in een “driepartijenovereenkomst” verkocht aan B Limited (een vennootschap opgericht naar het recht van de British Virgin Islands). In een koopcontract gedateerd 29 december 2000 wordt het schip verkocht door de heer A aan X B.V, voor de som van f 600.000 (of € 272.268). In de op diezelfde dag gepasseerde leveringsakte wordt het schip doorgeleverd aan B Limited voor de som van f 1.800.000 (of € 816.804). De levering vindt uiteindelijk plaats doordat de eigendom van het schip wordt overgeschreven in het scheepsregister van de heer A op B Limited.
Bij het beschouwen van de overeenkomst zijn een aantal elementen van belang, welke hierna worden aangehaald.
3.1.4 Melding “besmette transactie”
In de overeenkomst wordt het schip allereerst onderhands door X van haar aandeelhouder verkregen.
(…)
Tijdens het gesprek dat op 15 december 2005 is gevoerd is gebleken dat ook B Ltd als een gelieerde vennootschap moet worden gezien.
(…)
De uitvoering van de restauratie/renovatie van C is, naast het exploiteren van het vliegtuig, de enige activiteit binnen de vennootschap.
(…)
3.1.6 Economische eigendomsoverdracht.
De heer A heeft op 15 december 2005 verklaard dat het meet af aan de bedoeling was dat de economische eigendom van het schip in handen moest komen van X B.V.. De heer A stelde zelfs dat terzake een overeenkomst was opgesteld en ondertekend. Doel was dat X het schip bij wijze van belegging zou verwerven en middels de restauratie/renovatie aan deze investering een rendement zou ontlenen. Het varen in diverse races zou in dit verband bijdragen aan de naamsbekendheid en daarmee het rendement verhogen. Uiteindelijk heeft de adviseur enkel een niet getekende en ongedateerde conceptovereenkomst kunnen overleggen. Het schip is in bezit gekomen van B Ltd voordat het schip te water gelaten is. X heeft derhalve het schip nimmer “in de vaart” gehad
(…)
3.1.7 Beleggingsobject
Tijdens de bespreking van 31 oktober 2005 is met de heer A gesproken over de gebeurtenissen. De heer A stelde in dit gesprek dat hij het schip heeft gekocht als potentiële belegging. Zijn doel was kortgezegd het schip weer geschikt te maken voor zeilraces voor “klassiekers”. Met de naamsbekendheid die het schip nog had en de hopelijk goede resultaten in de races stelde de heer A dat het schip een goede belegging kon zijn.
(…)
3.2.1 Derdenonderzoek
3.2.2 Kosten renovatie/restauratie
In de administratie van X B.V. is de crediteurenadministratie verdicht opgenomen. De tegenrekening voor de betaalde kosten voor de restauratie/renovatie is de grootboekrekening inventaris. Omdat de facturen onvoldoende inzicht gaven in de aard en omvang van de restauratie is door ons derdenonderzoek ingesteld bij de Jachthaven D. Op basis van de aangetroffen vastleggingen concluderen wij dat er sprake is geweest van een gedeeltelijke renovatie en een omvangrijke aanpassing, met name wat betreft apparatuur en uitrusting, teneinde het schip zeilklaar te maken ten behoeve van langeafstandszeilwedstrijden.
Door X is ten behoeve van de werkzaamheden een bedrag ad f 1.092.539 inclusief omzetbelasting uitgegeven. Nadien is nog f 21.420 uitgegeven aan nagekomen facturen.
In totaal […] zijn de kosten die X heeft betaald aan het schip C als volgt berekend:
(…)
F 1.713.959
4 Omzetbelasting
4.1 Aangifte
Aanleiding voor de controle waren de door belastingplichtige ingediende suppleties over de jaren 1999, 2000 en 2002 waarin respectievelijk f 33.324, f 35.599 en € 45.193 werd teruggevraagd.
(…)
2000:
Door belastingplichtige is een suppletie-aangifte ingediend waarin een bedrag van f 35.599 (€ 16.154) wordt teruggevraagd. De administratie sluit aan met de ingediende suppletie-aangifte. Teruggave wordt verleend voor f 35.599 (€ 16.154).
(…)
4.2 Verschuldigde omzetbelasting
Volgens de leveringsakte van 29 december 2000 is op die datum het schip C (hierna: het schip) aan B Limited geleverd. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat het schip niet in verband met de levering is verzonden of vervoerd, zodat de levering heeft plaatsgevonden daar waar het schip zich bevond op het tijdstip van de levering. In casu is dan ook sprake van een binnenlandse levering. Voor de levering van een schip is geen vrijstelling in de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) opgenomen, zodat sprake is van een belaste prestatie.
Het nultarief van artikel 9, lid 2, onderdeel b van de Wet […] juncto de bij de Wet behorende tabel II, post a 3 is dan ook niet van toepassing op de levering. Aangezien in casu ook heen overig nultarief of verlaagd tarief van toepassing is, bedraagt de over de levering van het schip verschuldigde omzetbelasting f 315.000 (17,5% x f 1.800.000).
Over de levering is geen omzetbelasting voldaan. Daarom zal ik over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een bedrag van f 315.000 ( € 142.940) naheffen.
Correctie: na te heffen f 315.000 (€ 142.940).
4.3 Aantonen nul procentstarief
Door belastingplichtige is het nultarief niet aangetoond. De door mij op 22 maart 2004 ontvangen akte van uitklaring de zogenaamde Benelux 21 volstaat niet voor dit doel. Het nul procentstarief kan ui[…]tsluitend worden aangetoond door middel van een EX1/ED 61 het zogenaamde aangevers exemplaar.
4.4 Facturen na verkoopdatum
Uit de administratie van X BV is gebleken dat een aantal facturen is ontvangen ten name van X BV echter na datum verkoop.
(…)
6 Naheffingsaanslag omzetbelasting
(…)
Over het jaar 2000 is met dagtekening 28 december 2005 ter behoud van rechten aan belastingplichtige een naheffingsaanslag opgelegd van € 142.940.”

2.3. Tot de stukken behoort een deel van een afschrift van een notariële akte van 29 december 2000, welke akte op 12 januari 2001 is ingeschreven in het scheepsregister van het Kadaster te […]. Hierin is – voor zover van belang – vermeld:
“LEVERING ZEESCHIP
Verkoper  : X B.V.
Koper    : B Limited
Schip    : C
Heden, negenentwintig december tweeduizend, verschenen voor mij (…), notaris te ’s-Gravenhage:
1. (…) A (…) hierna genoemd: eigenaar;
2. (…) B Limited (…) hierna genoemd: koper.
De verschenen personen verklaarden het volgende:
Koop.Levering.Registergoed.
Artikel 1.
Bij een overeenkomst van koop heeft eigenaar verkocht aan X B.V., (…) die heeft gekocht van eigenaar na te melden registergoed. X B.V. heeft bij overeenkomst van koop verkocht aan koper, die van gekocht van X B.V. na te melden registergoed. Ter uitvoering van welke overeenkomsten eigenaar bij deze levert aan koper, die bij deze aanvaardt:
het Nederlandse zeeschip, genaamd “C”, zijnde een houten zeiljacht voorzien van dek en mast (…) welk schip werd gebouwd te […] in negentienhonderd […], metende bruto achtenveertig en eenenvijftig (48,51) kubieke meters, dat is bestemd en gebruikt tot de vaart ter zee (…), hierna ook aan te duiden als: “het verkochte”.
(…)
Nadere leveringsbepalingen. Juridische en feitelijke staat van het verkochte. Bestemming.
Artikel 5.
(…)
2.a. (…)
b. Het verkochte bezit de feitelijke eigenschappen die voor een normaal gebruik als zeiljacht, in het bijzonder te gebruiken voor deelname aan zeilwedstrijden, nodig zijn.”

2.4. Tot de stukken behoren kopieën van het derde en vierde blad (respectievelijk ‘loods-exemplaar’ en ‘exemplaar voor aangever’) van een akte van uitklaring ‘Benelux 21’. Op dit document is vermeld in vak 1a Naam van het schip: ‘C’, in vak 3 Datum van vertrek: ‘15-05-01’, in vak 4 Nationaliteit van het schip: ‘British Virgin Islands’, in vak 11 Ligplaats van het schip; douanekantoor: ‘IJmuiden’ en in vak 30 Haven van bestemming: ‘Noordzee’. Op dit formulier is linksonderaan een vak opgenomen waarin, onder het kopje “Douanekantoor van uitgang” staat vermeld: Getoond: akte van afrekening; meetbrief; kwitantie/zekerheidstelling/vrijstelling zeehavengeld; zeebrief of ander bewijs van nationalteit; monsterrol; certificaat van deugdelijkheid; kwitantie/zekerheidsstelling inkomend loodsgeld; kwitantie/zekerheidsstelling uitgaand loodsgeld. Rechtsonderaan op dit formulier is een vak opgenomen waarin onder het kopje “Akte van uitklaring” is vermeld dat de gezagvoerder aan zijn verplichtingen met betrekking tot de aan het douanekantoor van uitgang te vervullen formaliteiten heeft voldaan en dat toestemming tot vertrek is verleend. In dit vak staan een douanestempel met de datum 15 mei 2001 en een handtekening van een douaneambtenaar.

2.5. Tot de gedingstukken behoort het verslag van het hoorgesprek dat de inspecteur op 1 oktober 2008 met de directeur van belanghebbende, A, heeft gevoerd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“De heer A vertelt dat de overlegde akte van uitklaring van “C” ziet op een tocht van de haven van IJmuiden naar de haven van Rotterdam. “C” heeft in Rotterdam deelgenomen aan een defilé en is volgens de heer A daarna naar Engeland gevaren. Vanuit Engeland zou het schip vervolgens naar Amerika zijn gevaren.”

2.6. Tot de stukken behoort tevens een document genaamd ‘Cruising License’, afkomstig van de United States Customs Service. In deze Cruising License is – voor zover van belang – vermeld:
“From the period of 12-may-2003 to 11-may-2004 the Netherlands, Sloop Yacht C belonging to B Limited whether proceeding coastwise, or arriving from or departing for a foreign port, shall be permitted to arrive at and depart from any port in the United States without entering or clearing, without filing manifests and obtaining or delivering permits to proceed, and without the payment of entry and clearance fees, or fees for receiving manifests and granting permits to proceed, duty on tonnage, tonnage tax, or light money.”

2.7. Tot de stukken van het geding behoort voorts een document dat op 5 december 2002 is gestempeld door de douaneautoriteiten van Antigua & Barbuda.

2.8. Tot de gedingstukken behoort een ‘debit advice’ van de Zwitserse bank UBS aan B Limited c/o X SA, gedagtekend 14 november 2002, waarin melding wordt gemaakt van een betaling van € 17.636,01 aan E Yacht Transport voor het vervoer van de ‘C’ van Palma de Mallorca naar Martinique.

2.9. Het schip is niet ingevoerd in een derde land.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij – voor zover van belang – het volgende heeft overwogen:
“4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het zeiljacht is geleverd en dat de levering kwalificeert als een belaste levering in de zin van de Wet OB. Nu eiseres (Hof: belanghebbende) zich op het standpunt stelt dat zij aanspraak maakt op toepassing van het nultarief, rust de bewijslast daarvan op haar. Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) geldt de aanspraak op toepassing van het nultarief voor leveringen, intracommunautaire verwervingen en invoer van goederen en voor diensten, genoemd in de bij de wet behorende tabel II, slechts, indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt, dat wil zeggen dat de betrokken belastingplichtige dit overtuigend moet aantonen. .
4.3.1. Ter voldoening van de op haar rustende bewijslast heeft eiseres een akte van uitklaring ‘de Benelux 21’, de notariële akte van verkoop, een betalingsbewijs, een Cruising License en een document gestempeld door de Customs & Excise Antigua & Barbuda overgelegd.
4.3.2. Op grond van het navolgende heeft eiseres niet aan de hand van boeken en bescheiden aangetoond dat het zeiljacht in verband met de levering daarvan is uitgevoerd. De akte van uitklaring ‘de Benelux 21’ (zie onder 2.5.1) vermeldt als datum van vertrek 15 mei 2001 en op die datum is het document ook gestempeld door de douane. Nog daargelaten dat op grond van de in de akte van uitklaring opgegeven bestemming ‘Noordzee’ de uitvoer van het zeiljacht niet is aangetoond kan, gelet op het tijdverloop tussen de levering van het zeiljacht op 29 december 2000 en de datum waarop de akte van uitklaring door de douane is gestempeld, evenmin worden gesteld dat aan de hand van de akte van uitklaring is aangetoond dat de zeiltocht naar de Noordzee verband houdt met de levering van het zeiljacht. Ook gelet op het tijdverloop tussen het op 5 december 2002 gestempelde document door de Customs & Exices van Antigua & Barbuda en de datum van de levering van het zeiljacht staat niet vast dat dit document in het kader van de uitvoer, laat staan de uitvoer die verband houdt met onderhavige levering van het zeiljacht, is opgemaakt, zulks temeer omdat dit document het zeiljacht niet identificeert. Voorts heeft eiseres door het overleggen van de Cruising License (zie onder 2.5.2) de uitvoer van het zeiljacht niet aangetoond, nu de Cruising License slechts vermeldt dat het jacht in de periode van 12 mei 2003 tot 11 mei 2004 in de wateren van de Verenigde Staten mocht varen. Tevens is aan de hand van de overige overgelegde bescheiden afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien de uitvoer in het kader van de levering niet aangetoond.
4.4. Voor zover eiseres aanspraak op het nultarief heeft willen maken op grond van post a.3 van Tabel II behorende bij de Wet OB, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aan de hand van boeken en bescheiden heeft aangetoond dat er sprake is van een zeeschip, niet zijnde een pleziervaartuig. Eiseres heeft eerst ter zitting gesteld dat het zeiljacht niet het karakter heeft van een pleziervaartuig, omdat het zeiljacht naar aard en inrichting Spartaans is uitgerust en niet vergelijkbaar is met andere schepen die als pleziervaartuigen worden aangemerkt. Uit de stukken van het geding, onder andere uit artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de notariële akte waarin is vermeld dat het verkochte de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als zeiljacht, in het bijzonder te gebruiken voor deelname aan zeilwedstrijden, en uit hetgeen partijen hebben gesteld, volgt dat het zeiljacht wordt gebruikt voor (internationale) zeilwedstrijden. Nu het zeiljacht wordt gebruikt door personen die hun vermaak op het water willen zoeken, moet het zeiljacht worden aangemerkt als een pleziervaartuig. De inrichting maakt dit niet anders.
4.5. Gelet op voorgaande heeft eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan en heeft zij niet aangetoond dat zij ter zake van de levering van het zeiljacht aanspraak had op toepassing van het nultarief.
Margeregeling
4.6. Ingevolge artikel 28b, eerste lid, van de Wet OB wordt ingeval een wederverkoper gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten levert, in afwijking van artikel 8, eerste lid, de belasting berekend over de winstmarge. Op grond van artikel 28f, eerste lid, van de Wet OB is in afwijking van de artikelen 28b en 28c de wederverkoper ter zake van elk van zijn leveringen die voor toepassing van die artikelen in aanmerking komen, gerechtigd de belasting te berekenen overeenkomstig artikel 8, eerste lid.
4.7. Verweerder (Hof: de inspecteur) heeft in zijn pleitnota gesteld dat op de onderhavige levering de margeregeling van toepassing zou kunnen zijn. Nu eiseres vervolgens heeft verzocht om het van toepassing verklaren van de margeregeling en de door verweerder gemaakte berekening van het verschuldigde bedrag aan omzetbelasting niet heeft weersproken, volgt de rechtbank partijen en moet de naheffingsaanslag worden verminderd met een bedrag van € 81.101 tot een bedrag van € 40.551.
Boete
(…)
4.10. Eiseres heeft gesteld dat de boete niet eerder dan in het definitieve controlerapport van 21 december 2007 is aangekondigd. Verweerder heeft hier tegenover gesteld dat hij er vanuit gaat dat de controleambtenaren de boete vóór de datum van oplegging hebben aangekondigd. Nu de bewijslast dat het voorschrift van artikel 67k, eerste lid, van de AWR in acht is genomen op verweerder rust en verweerder zijn stelling niet heeft onderbouwd, stelt de rechtbank vast dat de bij beschikking van 28 december 2005 opgelegde boete zonder voorafgaande aankondiging daarvan aan eiseres is opgelegd.
4.11. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de rechter in voorkomend geval aan het niet in acht nemen van een voorschrift als dat van artikel 67k van de AWR de gevolgen kan verbinden die in die situatie gepast zijn en dat het gevolg kan zijn vermindering van de boete-oplegging of zelfs, in het uiterste geval, vernietiging van de boetebeschikking (memorie van antwoord, Tweede Kamer, 1994-1995, 23 470, nr. 8, onder punt 8.)
4.12. In de omstandigheid dat verweerder geen afdoende verklaring ervoor heeft gegeven dat eiseres vooraf niet op de hoogte is gebracht van de gronden van de boete-oplegging en dat haar niet een zekere termijn is gegund, hoe kort ook, om op de boete-oplegging te reageren, ziet de rechtbank aanleiding de boete te verminderen tot nihil.
Heffingsrente
4.13. Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Nu de beroepsgronden tegen de belastingaanslag echter doel treffen (zie onder 4.7), zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente in zoverre eveneens gegrond worden verklaard.”

4. Geschil in hoger beroep en in incidenteel hoger beroep

4.1. In hoger beroep is in geschil of toepassing van de margeregeling resulteert in een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 40.551, zoals belanghebbende voorstaat, dan wel een vermindering tot € 81.101, zoals de inspecteur bepleit.

4.2. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de boete door de rechtebank terecht is verminderd tot nihil.

4.3. In incidenteel hoger beroep is in geschil of ter zake van de levering van het schip het nultarief van toepassing is, omdat sprake is van een levering als bedoeld in de bij de Wet behorende tabel II.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van zitting.

6. Beoordeling van het geschil

Incidenteel hoger beroep van belanghebbende inzake de toepassing van het nultarief

6.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet is, voor zover hier van belang, het nultarief van toepassing ter zake van leveringen van goederen genoemd in de bij de Wet behorende tabel II. Belanghebbende beroept zich zowel op tabel II, post a-2 als op post a-3.

6.2. In post a-2 van tabel II zijn, voor zover hier van belang, opgenomen goederen die door een ondernemer worden uitgevoerd uit de Gemeenschap. Belanghebbende stelt dat sprake is van dergelijke goederen. Derhalve is ter zake van de levering het nultarief van toepassing, aldus belanghebbende. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.

6.3. Ingevolge artikel 12 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 dient uit boeken en bescheiden te blijken dat het onderhavige vaartuig, de ‘C’ (hierna:het schip), is uitgevoerd. Belanghebbende doet in haar hoger beroepschrift ten bewijze van de gestelde uitvoer een beroep op de overgelegde akte van uitklaring Benelux 21, met de vermelding ‘Haven van bestemming: Noordzee’. Ter zake geldt het volgende.

6.4. De akte van uitklaring Benelux 21, zoals deze in Nederland werd gebruikt tot 1 september 2003, is van betekenis voor het douanetoezicht op het uitgaan van schepen en de daaraan verbonden formaliteiten ten aanzien van de goederen aan boord, de proviandering, loods- en havengelden, etc. Uit de overgelegde akte van uitklaring kan worden afgeleid dat de douane heeft vastgesteld dat de gezagvoerder (kapitein) aan zijn verplichtingen met betrekking tot de aan het douanekantoor van uitgang te vervullen formaliteiten heeft voldaan en dat de douane (daarom) toestemming tot vertrek van het schip heeft gegeven.

Anders dan belanghebbende betoogt ligt in de afgifte van de akte van uitklaring niet besloten dat het schip is ‘uitgevoerd’ in de zin van post a-2 van de bij de Wet behorende tabel II.

6.5. Het Hof overweegt in dit verband voorts dat het schip, blijkens de onder 2.5 aangehaalde verklaring van de directeur van belanghebbende, na afgifte van de akte van uitklaring niet de Europese Unie heeft verlaten, doch slechts van IJmuiden naar de haven van Rotterdam is gevaren. De enkele omstandigheid dat met het schip op de Noordzee is gevaren, welke omstandigheid door de inspecteur niet wordt betwist en daarom geen nader (getuigen)bewijs behoeft, leidt niet tot het oordeel dat het schip is ‘uitgevoerd’.

Nu het Hof ook uit andere stukken van het geding niet is gebleken dat het schip is uitgevoerd, komt de levering niet op grond van post a-2 van de bij de Wet behorende tabel II in aanmerking voor het nultarief.

6.6. Gelet op het vorenoverwogene behoeft de grief van belanghebbende betreffende het tijdsverloop tussen de levering van het schip en de dagtekening van de akte van uitklaring geen behandeling meer.

6.7. Belanghebbende stelt voorts dat het nultarief van toepassing is gelet op artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet in samenhang met post a-3 van de bij de Wet behorende tabel II. In deze tabelpost zijn, voor zover hier van belang, opgenomen zeeschepen met uitzondering van pleziervaartuigen. Belanghebbende is van mening dat het schip een zeeschip is en niet een pleziervaartuig als bedoeld in post a-3. Het Hof overweegt dienaangaande het volgende.

6.8. Blijkens de stukken van het geding is het schip een klassiek houten zeiljacht dat is gebouwd in het jaar 1956 voor zeilwedstrijden op open zee. Naar ’s Hofs oordeel dient het schip als ‘pleziervaartuig’ in de zin van post a-3 van tabel II te worden gekwalificeerd, daar het schip qua constructie is bestemd voor beoefenaren van de watersport en het niet wezenlijk afwijkt van de schepen welke voor dat doel plegen te worden gebruikt. Aan dit oordeel doet niet af het feit dat de inrichting van het schip, in verband met het beoogde gebruik als wedstrijdzeiljacht, als ‘spartaans’ kan worden gekwalificeerd. De omstandigheid dat het schip kan worden aangewend voor het meedingen naar prijzen in internationale zeilwedstrijden voor historische zeilschepen, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het vorenoverwogene komt het schip niet op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet in samenhang met post a-3 van tabel II, in aanmerking voor het nultarief.

Incidenteel hoger beroep inzake gewekt vertrouwen

6.9. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op gewekt vertrouwen door het afgeven van de verklaring Benelux 21 geldt het volgende. De verklaring heeft blijkens de bewoordingen, voor zover hier van belang, betrekking op het vervullen van verplichtingen in verband met de uitklaring van het schip. Naar ’s Hofs oordeel kon belanghebbende, gelet op hetgeen op deze verklaring staat vermeld (zie 2.4.) uit de afgifte van deze akte redelijkerwijs niet afleiden dat zij voldaan had aan de op haar rustende bewijslast dat het schip zou zijn ‘uitgevoerd’ in de zin van post a-2 van tabel II. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat in de verklaring uitsluitend is opgenomen dat de gezagvoerder aan de verplichtingen met betrekking tot de aan het douanekantoor van uitgang te vervullen formaliteiten heeft voldaan. Met name valt uit de verklaring niet af te leiden dat belanghebbende doordat deze verklaring is afgegeven, heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast dat het schip is uitgevoerd in de zin van post a-2 van tabel II. Dit brengt mee dat belanghebbende aan de afgifte van deze akte niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat ter zake van de door haar verrichte levering geen omzetbelasting zou zijn verschuldigd.
6.10. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op gewekt vertrouwen door de ingestelde controle geldt het volgende. De controle heeft blijkens de bewoordingen van het controlerapport, voor zover hier van belang, betrekking op het aantonen van het nultarief voor de heffing van omzetbelasting ter zake van de levering van het schip. Belanghebbende heeft niet aangegeven op welke specifieke passage zij zich in dit verband beroept, noch heeft zij haar incidenteel beroep op enigerlei wijze nader onderbouwd. In het controlerapport is opgenomen dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast inzake de toepasselijkheid van het nultarief heeft voldaan. Het Hof vermag niet in te zien welk in rechte te beschermen vertrouwen de inspecteur bij belanghebbende heeft gewekt door tijdens de controle van belanghebbende te vragen om aan te tonen dat het schip is uitgevoerd.

Hoger beroep van de inspecteur

6.11. Uit de stukken van het geding volgt naar ’s Hofs oordeel, anders dan belanghebbende heeft betoogd, onmiskenbaar dat de rechtbank bij toepassing van de margeregeling de naheffingsaanslag per abuis heeft verminderd met een bedrag van € 81.101 tot € 40.551, terwijl de naheffingsaanslag bij een juiste toepassing van de margeregeling behoorde te worden verminderd met € 40.551 tot € 81.101. Het hoger beroep slaagt derhalve wat dit punt betreft.
De inspecteur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de boete door de rechtbank terecht is vernietigd. Het Hof zal de inspecteur hier in volgen.

Slotsom

6.12. De slotsom is dat het principale hoger beroep van de inspecteur wat betreft de naheffingsaanslag gegrond is en wat betreft de boetebeschikking ongegrond is, dat het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot een bedrag van € 81.101. De boetebeschikking is terecht door de rechtbank vernietigd.

7. Proceskosten

Het Hof veroordeelt de inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 655,50 (1 punt voor het indienen van het verweerschrift met een waarde per punt van € 437, met een wegingsfactor van 1,5).

8. Beslissing

Het Hof:
–  vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze de beslissingen inzake de proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht betreft;
–  verklaart het beroep gegrond;
–  vernietigt de uitspraak op bezwaar;
–  vermindert de naheffingsaanslag tot € 81.101;
–  verstaat dat de inspecteur de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig vermindert;
–  vernietigt de boetebeschikking;
–  veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 655,50.

Aldus gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, B.A. van Brummelen en A.H.R.M. Denie, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat als griffier. De beslissing is op 12 juli 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

LJN: BX2317, Gerechtshof Amsterdam , 12 juli 2012, 10/00280




Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie