GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrechtnummer 11/00835
uitspraakdatum: 11 september 2012Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 17 november 2011, nummer AWB 10/2252, in het geding tussen de Inspecteur
en
X gevestigd te Z (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij beschikking is daarbij een boete opgelegd van 50% van de verschuldigde belasting. Tevens werd bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2 Belanghebbende heeft hiertegen bij de Inspecteur een bezwaarschrift ingediend.
1.3 Belanghebbende heeft de Inspecteur per e-mailbericht in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1.4 Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank, wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, met het verzoek om toekenning van een dwangsom.
1.5 De Inspecteur heeft, nadat door belanghebbende beroep bij de Rechtbank was ingesteld, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.6 De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, vastgesteld dat de Inspecteur, wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom heeft verbeurd van € 1.020 en heeft tevens de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het door belanghebbende betaalde griffierecht.
1.7 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.8 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.10 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 26 januari 2010 over het over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 125.129. Bij beschikking is daarbij een boete opgelegd van 50% van de verschuldigde belasting. Tevens werd bij beschikking € 10.839 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.2 Vanaf 1 januari 2008 heeft de Belastingdienst op de voet van artikel 2:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de elektronische weg opengesteld voor het indienen van bezwaarschriften tegen – onder meer – aanslagen omzetbelasting. Aan het gebruik van de elektronische weg heeft de Belastingdienst voorwaarden verbonden, de zogenaamde “Gebruikersvoorwaarden digitaal bezwaar en suppletie omzetbelasting voor ondernemers en ondernemingen” (hierna: Gebruikersvoorwaarden digitaal bezwaar). Deze staan op de website van de Belastingdienst en houden – onder meer – in:
“(…)
Het digitale bezwaar moet ondertekend worden met de standaard ondertekenfunctie binnen het Persoonlijk Domein van de ondernemer.
Definities
(…)
Digitale handtekening
De geverifieerde persoonlijke inlogcode (gebruikersnaam, functie en wachtwoord) in samenhang met een digitaal bezwaarschrift en een selectie van de daarin opgenomen persoonsgegevens van de gebruiker.
Gebruiker
De belanghebbende die in het bezit is van een inlogcode voor het Persoonlijk Domein en die heeft ingestemd met de bijbehorende voorwaarden.
(…)”
2.3 Belanghebbende heeft bij brief van 4 maart 2010, door de Inspecteur ontvangen op 5 maart 2010, bezwaar aangetekend tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft daarbij geen gebruik gemaakt van de elektronische weg.
2.4 Bij brief van 31 maart 2010, deelt de Inspecteur aan de belanghebbende mee dat de termijn voor het doen van uitspraak op het bezwaarschrift eenzijdig met ten hoogste vier weken kan worden verlengd en dat hij van die mogelijkheid gebruik maakt.
2.5 Op 26 mei 2010 wendt de ambtenaar van de Belastingdienst die het bezwaarschrift in behandeling heeft, zich per e-mail – verzonden vanaf zijn persoonlijk e mailadres bij de Belastingdienst – tot de gemachtigde van belanghebbende. Dit bericht vermeldt – voor zover hier van belang – onder meer:
“(…)
Ik stel uw cliënt dan ook in de gelegenheid het bezwaarschrift aan te vullen indien hij daar prijs op stelt. Zodra ik de aanvulling op het bezwaarschrift heb ontvangen zal ik de feiten opnieuw beoordelen.
(…)
Dit houdt dan ook in dat er na ontvangst van de aanvulling een hoorgesprek zal plaatsvinden en de uitspraak op het bezwaarschrift tot na het hoorgesprek wordt uitgesteld.
(…)”
2.6 Belanghebbende heeft de Inspecteur per e-mailbericht van 3 juni 2010, gericht aan het persoonlijk e-mailadres bij de Belastingdienst van de behandelend ambtenaar, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft die ingebrekestelling op dezelfde dag ontvangen.
2.7 Belanghebbende heeft bij brief van 18 juni 2010 beroep ingesteld bij de Rechtbank, wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
2.8 De Inspecteur heeft, met dagtekening 8 juli 2010, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd. De Inspecteur heeft daarbij geen dwangsom vastgesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de Rechtbank terecht ten laste van de Inspecteur een dwangsom heeft vastgesteld van € 1.020 wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende de Inspecteur door middel van een e-mailbericht op de juiste wijze in gebreke heeft gesteld, en bij ontkennende beantwoording van deze vraag, of door de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat hij de Inspecteur op de juiste wijze in gebreke heeft gesteld. Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de Inspecteur daarnaast nog bij afzonderlijke brief in gebreke heeft gesteld.
3.2 De Inspecteur beantwoordt deze vragen ontkennend, en stelt daartoe onder meer dat voor een schriftelijke ingebrekestelling wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, de elektronische weg niet is opengesteld. Daarnaast kan een melding aan het persoonlijk e mailadres van een medewerker van de Belastingdienst niet als zodanige elektronische mededeling gelden. Een afzonderlijke brief met een ingebrekestelling heeft de Inspecteur nimmer van belanghebbende ontvangen.
3.3 Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend. Zij is van mening dat de ingebrekestelling ook op elektronische wijze kon worden gedaan. Daarnaast stelt belanghebbende dat zij de Inspecteur tevens nog bij afzonderlijke brief in gebreke heeft gesteld.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank.
3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur niet tijdig uitspraak op het in 2.3 bedoelde bezwaarschrift heeft gedaan, terwijl tussen partijen eveneens niet in geschil is dat belanghebbende de Inspecteur – nadat de termijn voor het doen van uitspraak was verstreken – per e-mailbericht van 3 juni 2010 per dezelfde datum in gebreke heeft gesteld wegens het niet-tijdig doen van uitspraak op het bedoelde bezwaarschrift. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de betreffende ingebrekestelling de computer van de behandelend ambtenaar op 3 juni 2010 heeft bereikt. Wat partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of belanghebbende de Inspecteur op de juiste wijze in gebreke heeft gesteld.
4.2 Vanaf 1 januari 2008 heeft de Belastingdienst op de voet van artikel 2:15 Awb, de elektronische weg opengesteld voor het indienen van bezwaarschriften tegen – onder meer – aanslagen omzetbelasting.
4.3 Naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld is het belang van de hiervoor onder 2.2 vermelde voorwaarden – onder meer – daarin gelegen dat hiermee op eenduidige wijze de datum van binnenkomst kan worden vastgesteld, de identiteit van de afzender kan worden geverifieerd en gewaarborgd, en het verdere verloop van de afhandeling kan worden gevolgd. Bovendien wordt op deze wijze gebruik gemaakt van een beveiligde digitale omgeving.
4.4 De door de Belastingdienst aan het gebruik van de elektronische weg voor het indienen van bezwaarschriften omzetbelasting gestelde voorwaarden acht het Hof, mede gezien de door de Inspecteur vermelde – en door belanghebbende niet bestreden – achtergronden in dit verband niet onredelijk.
4.5 Een redelijke uitleg van artikel 2:15, eerste lid Awb in samenhang met de artikelen 4:17, vierde lid en 4:3a Awb brengt naar het oordeel van het Hof met zich mee, dat nu de Belastingdienst voor het indienen van bezwaarschriften omzetbelasting, onder het stellen van onder meer de in 2.2 vermelde gebruikersvoorwaarden, de elektronische weg heeft opengesteld, dit ook – en onder dezelfde voorwaarden – heeft te gelden voor de ingebrekestelling voor het doen van uitspraak op een zodanig bezwaarschrift. Immers, ook voor een elektronisch ingediende ingebrekestelling gelden de door de Inspecteur gestelde belangen bij de “Gebruikersvoorwaarden digitaal bezwaar”.
4.6 De door belanghebbende aan de behandelend ambtenaar op diens persoonlijke e mailadres bij de Belastingdienst gerichte e-mail van 3 juni 2010 is niet via haar Persoonlijk Domein ingediend, noch digitaal ondertekend zodat deze e-mail niet aan de in de “Gebruikersvoorwaarden digitaal bezwaar” gestelde eisen voldoet. Gelet op hetgeen het Hof hiervoor onder 4.2 tot en met 4.5 heeft overwogen, heeft belanghebbende de Inspecteur daarmee dan ook niet op de juiste wijze in gebreke gesteld.
4.7 Belanghebbende heeft voor dit geval nog gesteld dat de Inspecteur haar op de voet van artikel 2:15, vierde lid, Awb zo spoedig mogelijk van de weigering van de elektronische ingebrekestelling mededeling had moeten doen en – zo begrijpt het Hof de stelling van belanghebbende – aan belanghebbende op de voet van artikel 6:6, tweede lid Awb, de mogelijkheid tot herstel van verzuimen had moeten bieden. Nu de Inspecteur zulks heeft nagelaten, heeft hij bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat de ingebrekestelling op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Tevens stelt belanghebbende dat de behandelend ambtenaar door zelf per – vanaf zijn persoonlijk e-mailadres bij de Belastingdienst verzonden – e-mail van 26 mei 2010 de mogelijkheid van aanvulling van het bezwaarschrift te bieden, het vertrouwen heeft gewekt dat zijn persoonlijk e-mailadres als elektronisch kanaal was opengesteld.
4.8 Naar het oordeel van het Hof dient in een geval als het onderhavige, de mogelijkheid tot herstel van verzuimen te worden geboden indien uit het e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt de Inspecteur in gebreke te stellen wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, en het is verzonden naar het officiële e-mailadres van de desbetreffende belastingeenheid, dan wel naar het zakelijke e-mailadres van een ambtenaar, met wie de indiener zodanig contact over de zaak heeft gehad, dat hij ervan mocht uitgaan dat het e-mailbericht met de ingebrekestelling ook naar die ambtenaar mocht worden gestuurd (vergelijk ABRvSt, 29 augustus 2012, nr 201112596, LJN: BX5972). Daarbij merkt het Hof op dat uit het e-mailbericht van 3 juni 2010 – naar redelijkerwijs niet kan worden betwijfeld – is af te leiden dat belanghebbende de Inspecteur in gebreke heeft willen stellen wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het in 2.3 bedoelde bezwaarschrift, en dat belanghebbende in het licht van het eerdere e-mailverkeer met de behandeld ambtenaar in redelijkheid ervan mocht uitgaan dat de ingebrekestelling ook naar die ambtenaar mocht worden gestuurd.
4.9 Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt. Nu de Inspecteur aan belanghebbende geen mededeling van weigering van de elektronische ingebrekestelling heeft gedaan noch de mogelijkheid van herstel van verzuimen heeft geboden en de behandelend ambtenaar in het kader van de bezwaarschriftprocedure zelf actief via zijn persoonlijk e mailadres bij de Belastingdienst het e-mailverkeer met belanghebbende heeft onderhouden, heeft dit naar het oordeel van het Hof bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk kunnen wekken dat ook een ingebrekestelling rechtsgeldig via het e-mailverkeer bij de behandeld ambtenaar, op diens persoonlijk e-mailadres bij de Belastingdienst kon worden gedaan. De per e-mail van 3 juni 2010 ingediende ingebrekestelling dient onder deze omstandigheden als rechtgeldige ingebrekestelling te worden aangemerkt.
De stelling van belanghebbende dat hij de Inspecteur tevens bij op 3 juni 2010 gedagtekende brief in gebreke heeft gesteld, behoeft in dit verband geen verdere behandeling meer.
4.10 Nu het e-mailbericht van belanghebbende van 3 juni 2010 op grond van het vertrouwensbeginsel dient te worden aangemerkt als een schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, Awb, is tussen partijen niet meer in geschil dat de Rechtbank de dwangsom terecht heeft vastgesteld op € 1.020.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 874 (1 punt voor het indienen van een verweerschrift in hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, met een waarde van € 437 per punt en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is het Hof niet gebleken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof :
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende,
vastgesteld op € 874, en
– bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen
vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 454.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 11 september 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. |