Eén onroerende zaak of twee fysiek gescheiden gebouwen?

Eén onroerende zaak of twee fysiek gescheiden gebouwen?

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie afgedaan m.t.v. artikel 81 RO.

In hoger beroep was in geschil of de naheffingsaanslag terecht en voor een juist bedrag is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of sprake is van één onroerende zaak, of van twee fysiek gescheiden gebouwen waarvan één als privépand en één als zelfstandige bedrijfsruimte in gebruik is.

Er is volgens het Hof sprake van één onroerende zaak, zodat deze geheel tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend.




Datum uitspraak: 25-05-2012
Datum publicatie: 25-05-2012
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Cassatie
Inhoudsindicatie: De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie afgedaan m.t.v. artikel 81 RO.
Vindplaats(en): NTFR 2012, 1332
Rechtspraak.nl
 
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 februari 2011, nr. 10/00109, betreffende een aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

Bron: LJN: BW6395, Hoge Raad , 25 mei 2012, 11/01427

Lees ook:

Datum uitspraak: 15-02-2011
Datum publicatie: 16-02-2011
Rechtsgebied: Belasting
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en voor een juist bedrag is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of sprake is van één onroerende zaak, of van twee fysiek gescheiden gebouwen waarvan één als privépand en één als zelfstandige bedrijfsruimte in gebruik is.
Vindplaats(en): NTFR 2011, 531 m. nt. Blank
Rechtspraak.nl
 
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
nummer 10/00109
uitspraakdatum: 15 februari 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 31 maart 2010, nummer AWB 07/1688, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1.  Ontstaan en loop van het geding

1.1  De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, aanslagnummer 0000.00.000.F01.2501, ten bedrage van € 22.549, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 2.136.

1.2  De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaar afgewezen, waarbij tevens een (vergrijp)boete is opgelegd ten bedrage van € 2.136.

1.3  Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 maart 2010 gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover de uitspraak de boete betreft. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur daarbij veroordeeld in de proceskosten en is de Inspecteur daarbij gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4  Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.

1.5   Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6  Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2010 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A als gemachtigde van belanghebbende en B namens de Inspecteur.

1.7  De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan belanghebbende. Deze pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend. Het Hof heeft met instemming van partijen twee afdrukken van de internetpagina “google maps” van het pand a-straat 4 te Z tot de stukken van het geding gerekend.

1.8  Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.  Feiten

2.1.   Belanghebbende is een ondernemer voor de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het ontwerpen en verzorgen van drukwerk en reclame uitingen onder de naam “C”. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een éénmanszaak en is vanaf eind 2002 gevestigd op het adres a-straat 4 te Z.

2.2.   In 2005 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgehad. In het hiervan op 10 juni 2005 opgemaakte rapport is onder meer vermeld:

  “(…)
  3.1  Materiële vaste activa
  
In 2002 is men gestart met de bouw van een woning met een afzonderlijk bedrijfsgedeelte op het nieuwe industrieterrein te Z. De woning is tot het privé vermogen gerekend en het bedrijfsgedeelte is voor € 42.560 geactiveerd op de balans. Het betreft hier een pand welke bouwkundig kan worden ges[p]litst. Dat wil zeggen dat de delen ervan afzonderlijk te gebruiken zijn. Makelaardij “D” heeft het pand in 2003 gewaardeerd en is tot de volgende splitsing gekomen:

  Totale stichtingskosten inclusief grond    € 200.164 (incl O.B.)
  Waarvan bedrijfsgedeelte    € 52.543 (incl O.B.)
  Waarvan woongedeelte     € 147.621 (incl O.B.)

  Waarde ondergrond    € 52.096

Het zakelijke gedeelte, inclusief ondergrond, is 26,25% (ongeveer ¼ deel) van de totale stichtingskosten.
  (…)
  4.1.1  Nieuwbouw

Tijdens het onderzoek is gebleken dat m.b.t. de bouwkosten van het pand, de volledige voorbelasting is geclaimd.
(…)
6    Naheffingsaanslag omzetbelasting

  Na te heffen omzetbelasting 2002:
  
  B.T.W. keuken    € 887
  B.T.W. Grond    € 6.135  ( € 8.318 – 26,25%)
  B.T.W. Overig    € 15.527  ( € 21.054 – 26,25%)
  Totaal       € 22.549  
  (…)”

2.3.  Over het pand staat het volgende tussen partijen vast. Het pand bestaat uit een begane grond en een verdieping. De verdieping wordt geheel privé gebruikt. Op de begane grond bevinden zich een kantoorruimte, een keuken, een woonkamer, een wc en een berging. Tussen de kantoorruimte en de keuken/woonkamer bevindt zich een entree met hal. Vanuit deze hal kan men de kantoorruimte, de woonkamer, de berging of de wc betreden. Deze kamers zijn alle voorzien van een deur. Het pand wordt door gezamenlijke aansluitpunten voorzien van water, elektra, verwarming e.d.. De kantoorruimte beschikt over een aantal ramen en twee deuren, één naar de hal en één naar buiten. De op de bouwtekening aangegeven entree in de kantoorruimte is niet gerealiseerd. Op de begane grond zijn twee wc-ruimten, één in de kantoorruimte en één in de hal. In de kantoorruimte is geen keuken of pantry. De kantoorruimte beschikt niet over een eigen verwarmingsthermostaat. Aan de buitenzijde van het pand is aan de zijde van de deur van de kantoorruimte een bedrijfslogo aangebracht, doch geen huisnummer, deurbel of brievenbus. Aan de zijde van de deur naar de entree/hal zijn een (groot) huisnummer, een deurbel en een deur met brievenopening aangebracht. Er is sprake van één (post)adres. Er is een grindpad aangelegd tussen de parkeerplaats en de deur met het huisnummer.

3.  Geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1  In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en voor een juist bedrag is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of sprake is van één onroerende zaak, of van twee fysiek gescheiden gebouwen waarvan één als privépand en één als zelfstandige bedrijfsruimte in gebruik is.

3.2  Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3  De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.  Beoordeling van het geschil

4.1   Belanghebbende heeft voor de omzetbelasting het gehele pand tot zijn bedrijfsvermogen bestemd en de aan hem ter zake daarvan in rekening gebrachte voorbelasting geheel in aftrek gebracht. De Inspecteur bestrijdt de als gevolg van die bestemming geheel in aftrek gebrachte voorbelasting door middel van naheffing en stelt dat er sprake is van twee fysiek gescheiden gebouwen.

4.2  Anders dan de Rechtbank oordeelt het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat het pand uit fysiek gescheiden bouwwerken bestaat, waarbij de beide gedeelten fysiek dusdanig van elkaar zijn afgescheiden dat het bedrijfsgedeelte zelfstandig geëxploiteerd zou kunnen worden. Op basis van de stukken van het geding waaronder de bouwtekeningen en foto’s en de toelichting van partijen ter zitting, is het Hof van oordeel dat de kantoorruimte in bouwtechnisch opzicht niet een van het privégedeelte fysiek te onderscheiden onroerende zaak is. Het Hof neemt daarbij in overweging dat in de kantoorruimte niet alle voor het gebruik van een kantoor benodigde (bouwkundige) voorzieningen zijn opgenomen. Er is weliswaar een deur naar buiten aanwezig, maar die kan bij gebreke van een entree of hal niet worden beschouwd als een eigen ingang die voor zelfstandig gebruik van een kantoorruimte noodzakelijk is. Tevens neemt het Hof bij zijn oordeel in aanmerking dat een keuken(blok) of pantry ontbreekt. Daarenboven ontbeert de ruimte eigen elektra- en watervoorzieningen. Deze voorzieningen zijn verbonden aan het privégedeelte en worden van daaruit bediend. De kamer beschikt niet over een eigen verwarmingsthermostaat. Hetzelfde geldt voor de aangelegde communicatievoorzieningen. De kantoorruimte is enkel via een binnendeur gescheiden van het woonhuis. Niet goed denkbaar is dat de kantoorruimte zonder bouwkundige ingrepen geëxploiteerd kan worden door verhuur aan een ander dan de gebruiker van het privégedeelte. De verwijzing van de Inspecteur naar de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juli 2006, 04/01894, LJN AY7277, maakt dit oordeel niet anders

4.3  Nu er naar het oordeel van het Hof sprake is van een niet fysiek gescheiden bouwwerk, is het hoger beroep reeds daarom gegrond en behoeft de door belanghebbende opgeworpen vraag of het door de Hoge Raad ontwikkelde zelfstandigheidscriterium bij fysiek gescheiden gebouwen zich verdraagt met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, geen beoordeling meer.

4.4   Volgens vaste rechtspraak heeft belanghebbende, wanneer een investeringsgoed zowel voor bedrijfs- als voor privédoeleinden wordt gebruikt, voor de omzetbelasting de keuze om dit goed hetzij volledig tot zijn bedrijfsvermogen te bestemmen, hetzij het geheel in zijn privévermogen te behouden, hetzij het slechts voor het gedeelte waarvoor het daadwerkelijk voor zijn bedrijfsactiviteit wordt gebruikt tot zijn bedrijf te bestemmen (arresten van 14 juli 2005, Charles en Charles-Tijmens C-434/03 en 14 september 2006, Wollny, C-72/05). Nu tussen partijen vaststaat dat het pand zowel voor bedrijfsdoeleinden als voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, heeft belanghebbende het pand volledig tot zijn bedrijfsvermogen mogen bestemmen. In zoverre is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.  Kosten beroep en hoger beroep

Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof berekent de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het hoger beroep bij het Hof op € 874 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1, waarde per punt € 437).

6.  Beslissing

Het Hof:
–  vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de oordelen omtrent de boete, de proceskostenvergoeding en het griffierecht;
–  verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
–  vernietigt de uitspraak op bezwaar;
–  vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting;
–  vernietigt de beschikking heffingsrente;
–  veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van € 874, en
–  gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht in hoger beroep van € 224 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong- Braaksma als griffier.

De beslissing is op 15 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier,      De voorzitter,

(K. Braaksma – de Jong)      (E. Polak)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 16 februari 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij   
  de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
  Postbus 20303,
  2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
  a. de naam en het adres van de indiener;
  b. de dagtekening;
  c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Bron: LJN: BP4634, Gerechtshof Leeuwarden , 15 februari 2011, BK 10/00109



Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op

Geef een reactie