BTW schikking
BTW schikking. Bij schikking is geen sprake van een dienst. Over schikkingsbedrag hoeft geen BTW te worden berekend. Zelfs als aannemelijk zou zijn dat het bedrag of een deel daarvan is betaald met als doel het afzien van een gang naar de rechter, dan is er op zichzelf nog geen sprake van een dienst. Hoewel het afzien van een gang naar de rechter voordelen heeft die van invloed zijn op de bereidheid om te schikken en de slagingskans, kan niet worden gezegd dat het enkele afzien van een rechtszaak voor één der partijen een dusdanige waarde heeft, dat deze partij de andere partij daarvoor zou willen betalen. Voorts zou de redenering van verweerder tot gevolg hebben dat elke schadevergoeding waarbij partijen het eens zijn over de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade en een gang naar de rechter niet nodig is, te kwalificeren zou zijn als dienst. Situaties waarbij – afgezien van de vraag of het afzien van een rechtszaak zelf verbruik oplevert – anderszins geen sprake is van verbruik zouden dan aan de omzetbelasting worden onderworpen, hetgeen niet de bedoeling kan zijn.
Geschil
Tussen partijen is allereerst in geschil of omzetbelasting geheven kan worden ter zake van de als gevolg van de schikking ontvangen bedragen. Voorts zijn de boetes in geschil.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er ter zake van de in het kader van de schikking ontvangen bedragen sprake is van een schadevergoeding, welke onbelastbaar is voor de omzetbelasting. De boetes moeten worden vernietigd wegens afwezigheid van alle schuld (hierna: avas), omdat er een wanverhouding bestaat tussen de boetes en de menselijke fout.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag en vernietiging van de boetes.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ter zake van de schikking ontvangen bedragen belast zijn met omzetbelasting. Het bedrag is betaald voor een dienst, namelijk het afzien van een rechtszaak. Een vergissing levert geen avas op.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldaan heeft aan haar verplichting tot informatieverstrekking als bedoeld in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), zodat op grond van artikel 27e van de Awr het beroep ongegrond dient te worden verklaard tenzij eiseres aantoont dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Voorop gesteld dient te worden dat zelfs indien het beroep van verweerder op omkering en verzwaring van de bewijslast gehonoreerd moet worden, op verweerder de last rust om aannemelijk te maken dat zich een belastbaar feit heeft voorgedaan. Hiertoe heeft verweerder verwezen naar een ter zitting overgelegd overzicht van eiseres van de huren en specifiek verwezen naar de onder 2.4. geciteerde passage. Ter zitting heeft de controlerend ambtenaar [naam] aangegeven dat eiseres in 2005 ongeveer een bedrag van € 162.000 van E B.V. heeft ontvangen, bestaande uit een bedrag van € 65.000 en een bedrag van ongeveer € 101.245. Verweerder heeft destijds geen punt gemaakt van het feit dat het ontvangen bedrag iets afwijkt van voormelde bedragen. Het bedrag van € 101.245 heeft verweerder buiten de heffing gelaten en alleen voor het bedrag van € 65.000 gecorrigeerd op grond van het door eiseres overgelegde overzicht huren.
Uit voormeld overzicht blijkt dat verweerder verwijst naar een bedrag aan huur dat kennelijk betrekking heeft op het jaar 2004. Nu op eiseres het factuurstelsel van toepassing is, kan de omzetbelasting op huur die in 2004 in rekening is gebracht niet in 2005 door verweerder worden nageheven. Verweerder heeft derhalve door middel van het huuroverzicht van eiseres niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van het bij de correctie meegenomen bedrag van € 65.000 sprake is van een belastbaar feit.
Uit de zich in het dossier bevindende correspondentie tussen de advocaten van E B.V. en de advocaten van eiseres blijkt dat het betaalde bedrag van ongeveer € 162.000 ziet op een deel van de koopsom voor het pand [adres], een achterstand huur 2004, schade en waarborg- en garantiesommen. Voor zover verweerder stelt dat voor de andere posten, niet zijnde de huurachterstanden van 2004, wel omzetbelasting verschuldigd is omdat het bedrag van € 162.000 of een deel daarvan betaald is voor een dienst die bestaat uit het afzien van een gang naar de rechter, overweegt de rechtbank als volgt. In het arrest van 9 oktober 2001, nr. C 409/98 (Mirror Group), NTFR 2001/1471, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat indien een bedrag wordt ontvangen het niet automatisch zo is dat hiervoor in ruil een prestatie is geleverd, maar dat onderzocht dient te worden of dit het geval is. Noch uit de briefwisseling tussen de advocaten noch uit enig ander stuk of het verhandelde ter zitting is af te leiden dat het bedrag van ongeveer
€ 162.000, of een deel daarvan, is betaald voor het afzien van een gang naar de rechter.
Zelfs indien aannemelijk zou zijn dat het bedrag of een deel daarvan is betaald met als doel het afzien van een gang naar de rechter, dan is er op zichzelf nog geen sprake van een dienst. Hoewel het afzien van een gang naar de rechter voordelen heeft die van invloed zijn op de bereidheid om te schikken en de slagingskans, kan niet worden gezegd dat het enkele afzien van een rechtszaak voor één der partijen een dusdanige waarde heeft, dat deze partij de andere partij daarvoor zou willen betalen. Bovendien heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat E B.V. – als ontvanger van de vermeende dienst – als enige partij een voordeel heeft genoten van de schikking of door eiseres in de gelegenheid is gesteld iets te gebruiken. Voorts zou de redenering van verweerder tot gevolg hebben dat elke schadevergoeding waarbij partijen het eens zijn over de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade en een gang naar de rechter niet nodig is, te kwalificeren zou zijn als dienst. Situaties waarbij – afgezien van de vraag of het afzien van een rechtszaak zelf verbruik oplevert – anderszins geen sprake is van verbruik zouden dan aan de omzetbelasting worden onderworpen, hetgeen niet de bedoeling kan zijn.
Verweerder heeft derhalve ten onrechte omzetbelasting nageheven over het van E B.V. ontvangen bedrag van € 65.000. De naheffingsaanslag dient derhalve met een bedrag van € 10.378 verminderd te worden tot € 12.174.
Bron: LJN BO8843, Rechtbank Haarlem, 9 december 2010, 09/6134