Beroep op Sopropé-arrest
Rechtbank ‘s-Gravenhage, 25 januari 2011
Aan belanghebbende, exploitante van een autobedrijf, zijn twee naheffingsaanslagen btw opgelegd, één van € 650.000 en één van € 740.640. De naheffingsaanslagen zien op geweigerde voorbelasting en op geweigerd nultarief.
De rechtbank overweegt dat een afnemer het recht op vooraftrek niet verliest als de leverancier de btw niet op aangifte voldoet, maar dat geen recht op vooraftrek bestaat voor leveringen die niet hebben plaatsgehad. In dat geval kan de ten onrechte in aftrek gebrachte btw worden nageheven bij degene die de aftrek heeft genoten.
Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de aan haar gefactureerde auto’s aan haar zijn geleverd door de ondernemers van wie de facturen afkomstig zijn. Evenmin heeft belanghebbende de toepasselijkheid van het nultarief aangetoond. In zoverre is het gelijk aan de belastingdienst.
Het beroep van belanghebbende op het Sopropé-arrest slaagt wel, omdat de eerste naheffingsaanslag zonder enige vooraankondiging is uitgereikt en direct en ineens invorderbaar is gesteld. Belanghebbende heeft dus niet vooraf de gelegenheid gekregen haar standpunten daarover kenbaar te maken. Daarmee is het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging geschonden. De belastingdienst heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gevaar van collusie rechtvaardigt dat de publieke belangen zwaarder moeten wegen dan die van belanghebbende.
De stelling van de belastingdienst dat op grond van het Kittel/Recolta-arrest bij fraude geen beroep kan worden gedaan op het gemeenschapsrecht treft geen doel omdat uit dat arrest niet volgt dat de algemene rechtsbeginselen van gemeenschapsrecht niet behoeven te worden geëerbiedigd.
De rechtbank vernietigt de eerste en handhaaft de tweede naheffingsaanslag. Het verzoek van belanghebbende om integrale vergoeding van proceskosten wordt afgewezen.