Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Faillissementsrecht. Vraag of art. 39 lid 1 Fw ook geldt voor de huur van roerende zaken. Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 09-01-2015
- Datum publicatie
- 09-01-2015
- Zaaknummer
- 14/03426
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2274, Gevolgd
- Rechtsgebieden
- Insolventierecht
- Bijzondere kenmerken
- Prejudiciële beslissing
- Inhoudsindicatie
-
Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Faillissementsrecht. Vraag of art. 39 lid 1 Fw ook geldt voor de huur van roerende zaken. Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
NJB 2015/157
Uitspraak
9 januari 2015
Eerste Kamer
nr. 14/03426
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Prejudiciële beslissing
in de zaak van:
DOKA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Oss,
EISERES in eerste aanleg,
Niet verschenen in de prejudiciële procedure,
t e g e n
Mr. M.D. KALMIJN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap [A] B.V.
kantoorhoudende te Leeuwarden,
Gedaagde in eerste aanleg,
advocaat in de prejudiciële procedure: mr. J.H.M. van Swaaij.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Doka en de curator.
1Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het tussenvonnis in de zaak 2273398\CV EXPL 13-6204 van de kantonrechter te Leeuwarden van 8 juli 2014;
Het vonnis van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht.
2De prejudiciële procedure
Bij genoemd vonnis heeft de kantonrechter op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vraag gesteld:
“In artikel 39 lid 1, laatste volzin, Fw is bepaald dat van de dag der faillietverklaring af de huurprijs boedelschuld is. Geldt deze bepaling ook ten aanzien van de huur van roerende zaken (als de onderhavige)?”
De curator heeft schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt ertoe dat de Hoge Raad de gestelde prejudiciële vraag bevestigend zal beantwoorden.
3Beantwoording van de prejudiciële vraag
(i) Tussen [A] (hierna te noemen: [A]) en Doka is in 2012 een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [A] bekistingsmaterialen van Doka huurde ten behoeve van een bouwproject. Doka heeft de bekistingsmaterialen aan [A] ter beschikking gesteld en facturen aan [A] toegezonden voor de verhuur daarvan.
(ii) [A] is op 22 januari 2013 door de rechtbank in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator in die hoedanigheid. Ten tijde van het uitspreken van het faillissement waren niet alle facturen van Doka betaald.
(iii) De curator heeft na het faillissement de huurovereenkomst met Doka niet opgezegd. Bij e-mail van 29 januari 2013 heeft hij de advocaat van Doka laten weten dat de vordering van Doka voortvloeiende uit de ter beschikking gestelde bekistingsmaterialen ter verificatie in het faillissement van [A] kon worden ingediend en dat de bekistingsmaterialen die waren geplaatst en nog niet konden worden verwijderd, door Doka konden worden opgehaald, zo gauw dat technisch gezien mogelijk was.
(iv) Doka is de bekistingsmaterialen ter beschikking blijven stellen in de (daaropvolgende) maanden februari, maart en april 2013 en heeft daarvoor facturen gestuurd aan [A].
(v) De curator heeft bij brief van 22 maart 2013 aan de advocaat van Doka te kennen gegeven dat de gehuurde bekistingsmaterialen verwijderd en opgehaald moesten worden, zulks om schade – in de zin van vertraging in de bouw – te voorkomen. Uiteindelijk heeft de curator aan een derde opdracht gegeven om de van Doka gehuurde bekistingsmaterialen te demonteren en af te voeren naar het bedrijf van [A].
(vi) Bij faxbericht van 12 april 2013 heeft de advocaat van Doka de huurovereenkomst met [A] per 22 april 2013 opgezegd. Hierna heeft Doka de door haar aan [A] verhuurde bekistingsmaterialen op de door de curator aangegeven locatie opgehaald.
Volgens art. 39 lid 1 Fw kan, indien de gefailleerde huurder is, zowel de curator als de verhuurder de huur tussentijds door opzegging doen eindigen, op een termijn van in beginsel ten hoogste drie maanden. Volgens de laatste volzin van art. 39 lid 1 Fw is de huurprijs vanaf de dag der faillietverklaring boedelschuld.
De wetgever heeft met de regeling van het artikellid de curator de mogelijkheid willen geven om, in afwijking van het wettelijk uitgangspunt dat het faillissement geen wijziging brengt in de verbintenissen die voortvloeien uit een overeenkomst (Van der Feltz I, p. 409), lopende huurovereenkomsten op korte termijn te beëindigen, opdat de verschuldigde huur na het faillissement niet kan oplopen tot een hoog bedrag.
Voor deze mogelijkheid heeft hij de verhuurder gecompenseerd door de huurprijs vanaf de dag der faillietverklaring tot boedelschuld te verklaren en door ook hem de bevoegdheid te geven tot tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst. (Van der Feltz I, p. 419-420)
4Beslissing
De Hoge Raad:
beantwoordt de prejudiciële vraag als volgt:
art. 39 lid 1 Fw geldt ook voor de huur van roerende zaken;
begroot de kosten van deze procedure op de voet van art. 393 lid 10 Rv op nihil aan de zijde van Doka en op € 1.800,– aan de zijde van de curator.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 9 januari 2015.