Aandelenovername onderhandelingen vastgelopen

Werkgever niet schadeplichtig door wijze waarop arbeidsovereenkomst is geëindigd. Werknemer had na schorsing andere keuzes dan ontslag nemen. Stelling dat werkelijke reden voor schorsing het vastlopen van onderhandelingen over aandelenovername was, onvoldoende onderbouwd.

Datum uitspraak: 27-12-2011
Datum publicatie: 13-09-2012
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Werkgever niet schadeplichtig door wijze waarop arbeidsovereenkomst is geëindigd. Werknemer had na schorsing andere keuzes dan ontslag nemen. Stelling dat werkelijke reden voor schorsing het vastlopen van onderhandelingen over aandelenovername was, onvoldoende onderbouwd.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
27 december 2011GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST
in de zaak van:

[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

t e g e n

[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats], [land],
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANT in incidenteel appel,
advocaat: mr. B.J.C. Pleiter te Amsterdam.

1.  Het geding in hoger beroep

1.1  Partijen zullen hierna worden aangeduid als [appellant] en [geïntimeerde].

1.2 Bij dagvaarding van 19 november 2004 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2004 onder zaak-/rolnummer 270970/H 03.1963 gewezen tussen hem als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Merkenbureau [A] B.V., gevestigd te Amsterdam (hierna: Merkenbureau) als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.3 [appellant] heeft bij memorie twee grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest zijn hierna onder 3.4 te formuleren vorderingen zal toewijzen met veroordeling van Merkenbureau in de kosten van de procedure in beide instanties.

1.4 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende akte verzoek rechtsopvolging en akte vermeerdering eis, verzocht toe te staan dat de procedure op zijn naam wordt voortgezet, de grieven in principaal appel bestreden, zijnerzijds in incidenteel appel zijn eis (in reconventie) vermeerderd en een productie in het geding gebracht. Hij heeft in het principale appel geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van [appellant], althans tot verwerping van het beroep en in het incidentele appel tot gedeeltelijke wijziging van het dictum van het bestreden vonnis, voor zover in reconventie gewezen en tot bekrachtiging van dat vonnis voor het overige, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties.

1.5 [appellant] heeft vervolgens een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.

1.6 Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2. Feiten en behandeling grief I in principaal appel

De rechtbank heeft in het vonnis van 25 augustus 2004 onder 1 (a tot en met p) een aantal feiten als tussen [appellant] en Merkenbureau vaststaand vermeld. Met grief I in principaal appel klaagt [appellant] erover dat de rechtbank een aantal feiten incompleet, eenzijdig en dientengevolge niet juist heeft vastgesteld. Zo heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geen melding gemaakt van de feiten die uit de door hem als productie 3, 7 en 10 overgelegde stukken blijken. Vooreerst wijst het hof erop dat het aan de rechtbank is om te volstaan met het vermelden van die feiten die zij voor haar beslissing van belang achtte. Daarbij geeft [appellant] in zijn toelichting op de grief niet aan welke van de door de rechtbank vermelde feiten zijn inziens onjuist zijn. Hij heeft zijn stelling dat onjuiste feiten zijn vermeld derhalve onvoldoende toegelicht. De door de rechtbank als zodanig vastgestelde feiten zullen dan ook voor het hof als uitgangspunt dienen. Grief I in principaal appel faalt.

3. Beoordeling

3.1 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende akte verzoek rechtsopvolging en akte vermeerdering van eis, een kopie in het geding gebracht van een cessieovereenkomst gedateerd 7 juli 2005 tussen Merkenbureau als verkoper en hem zelf als koper waarbij “alle vorderingen bestaand en of voortspruitend uit aanspraken van Merkenbureau zoals vermeld in de rechtszaak over het ontslag en beëindigd dienstverband van [appellant] bij rechtbank en gerechtshof Amsterdam aan de orde zijn (geweest) of zullen komen” door Merkenbureau aan [geïntimeerde] worden overgedragen. In de overeenkomst is voorts bepaald dat [geïntimeerde] “verplicht (is) naast de rechten ook de eventuele verplichtingen van Merkenbureau als gevolg van de Claims of tegenvorderingen van [appellant] te eerbiedigen onder volledige vrijwaring van” Merkenbureau. Tevens heeft [geïntimeerde] een kopie in het geding gebracht van de brief van zijn advocaat aan [appellant] van 28 maart 2011, waarin mededeling wordt gedaan van genoemde cessie. [geïntimeerde] stelt dat hij gezien de cessie bevoegd is de onderhavige procedure op eigen naam voort te zetten en verzoekt die naamswijziging toe te staan. [appellant] heeft zich tegen inwilliging van het verzoek niet verzet.

3.2 Nu uit de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte stukken genoegzaam blijkt dat de in deze procedure aan de orde zijnde vorderingen en schulden van Merkenbureau op/jegens [appellant] door [geïntimeerde] van Merkenbureau zijn overgenomen en dat [appellant] daarvan mededeling is gedaan, en nu [appellant] zich niet tegen inwilliging van het onderhavige verzoek van [geïntimeerde] verzet, zal het verzoek van [geïntimeerde] de procedure op zijn naam te mogen voortzetten worden toegewezen.

3.3 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.3.1 [appellant] is op 27 maart 1995 bij Merkenbureau in dienst getreden als juridisch medewerker. Op 12 mei 1999 is hij benoemd tot (tweede) statutair directeur van Merkenbureau. Enig aandeelhouder en tot dan toe enig statutair directeur van Merkenbureau was [geïntimeerde] Beheer B.V. (hierna Beheer).
3.3.2 Begin 2000 hebben er tussen de (enig) aandeelhouder en statutair directeur van Beheer, [X], en [appellant] gesprekken plaatsgevonden over overname van vijftig procent van de aandelen Beheer door [appellant] en vijftig procent van de aandelen door [geïntimeerde], de zoon van [X] [geïntimeerde].
3.3.3 [X] is op 29 augustus 2000 overleden. Zijn twee zoons, [geïntimeerde] en [Y] hebben de aandelen in Beheer geërfd. [geïntimeerde] is met ingang van 29 augustus 2000 benoemd tot statutair directeur van Beheer.
3.3.4 Op 1 mei 2002 heeft een buitengewone aandeelhouders-vergadering van Merkenbureau plaatsgevonden, waarbij [appellant] aanwezig was.
3.3.5 Op 5 juli 2002 heeft [geïntimeerde] alle aandelen in [geïntimeerde] Beheer te koop aangeboden aan [appellant] voor een koopprijs van € 1.815.125,33. De raadsman van [geïntimeerde] heeft dat aanbod bij brief van 6 juli 2002 bevestigd met het verzoek uiterlijk op 8 juli op het aanbod te reageren. Bij e-mail van 9 juli 2002 is namens [appellant] bericht dat hij de gevraagde koopprijs niet reëel vond en heeft hij het voorstel gedaan de andere 50% van de aandelen te laten waarderen door een onafhankelijke derde.
3.3.6 Op 9 juli 2002 heeft [geïntimeerde] [appellant] een brief overhandigd, waarin voor zover hier van belang, het volgende staat:
“Vandaag heb ik besloten je te schorsen in je functie van statutair directeur van Merkenbureau [A] bv.. De redenen zijn je al medegedeeld: het komt neer op het volgende:
Vanaf zomer 2001 zijn wij in de weer om duidelijkheid te krijgen over vele punten die ons zorgen baren, zoals de resultaten het personeelsbeleid en de wijze waarop door jou leiding is gegeven aan het bureau, en het zeer teruglopen van resultaten en rendement. In verband met de overname onderhandelingen hebben wij onderling wat werkafspraken proberen te maken, en je het vertrouwen gegeven. Op momenten dat wij je daarop aanspraken kwam er steeds maar geen duidelijkheid.
Na het overleg van de afgelopen maanden hebben wij uiteindelijk vrijdag onze prijs voor overname bekend gemaakt. Jij zou het gister laten weten of je accepteert of niet, vandaag heb je laten weten dat je het niet met de prijs eens bent. Voor ons zijn daarmee de onderhandelingen afgesloten en komen wij terug op de voorgaande gebeurtenissen, en zorgen die er over je functioneren zijn.
Er is bij ons gebrek aan vertrouwen in jouw uitoefenen van je functie. Er bestaan bij ons vermoedens van frauduleuze handelingen terzake meerdere onderdelen, en schending van statutaire bepalingen en verplichtingen. Zwaar telt verder voor ons de prive opnames, het gedoe met beloftes aan het personeel en tenslotte het eigenmachtig optreden tegen onze uitdrukkelijke instructies in, bijvoorbeeld het gedoe met de auto net voor je vakantie. Op onze vraag over de gang van zaken met de jaarstukken hulde je je in vaagheden, je zou het meteen uitzoeken na de vergadering. Wij hebben er niets meer over gehoord. Dat moet nu snel worden opgehelderd, hoe is het nu precies gegaan.
Het is ons bekend dat je inmiddels met belangrijke medewerkers van het Merkenbureau [A] hebt overlegd over het beginnen van een eigen bureau. Dit losweken van medewerkers achten wij onacceptabel.
Heden heb je de lopende zaken in de praktijk overgedragen aan [Z], die tijdens je afwezigheid de lopende zaken zal behartigen.Ik verzoek je je niet verder op kantoor te vertonen, alle zaken moet je doorsturen aan [Z]. De schorsing geschiedt met behoud van salaris, en bijkomende vergoedingen. ( … )”
3.3.6 Nadat [appellant] bij fax van 10 juli 2002 – onder meer – had aangekondigd dat hij het dienstverband zou beëindigen als de schorsing niet op 11 juli 2002 vóór 12.00 uur zou zijn opgeheven, heeft [appellant] op 11 juli 2002 ontslag op staande voet genomen.

3.4 [appellant] vordert in deze procedure veroordeling van (thans) [geïntimeerde] tot betaling van:
i) € 6.314,22 (het hof neemt aan bruto), althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding ter zake van gefixeerde schadevergoeding;
ii) € 55.441,92 (het hof neemt aan bruto), althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding ter zake van ter zake van inkomensschade;
iii) € 80.852,80 (het hof neemt aan bruto), althans een door het hof in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding ter zake van gederfde ontbindingsvergoeding. [appellant] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen dat Merkenbureau hem zonder tevoren te horen en zonder geldige reden heeft geschorst. Zij handelde aldus als slecht werkgever. Door de schorsing is [appellant] in een onhoudbare en onmogelijke situatie gebracht waardoor hij geen andere keuze had dan ontslag te nemen met onmiddellijke ingang. Bij het bestreden vonnis in conventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

3.5 Merkenbureau vorderde in reconventie onder meer veroordeling van [appellant] tot betaling van
€ 6.806,70 ter zake van een aan hem uitbetaald voorschot dividend. Deze vordering is bij het bestreden vonnis toegewezen. De overige vorderingen van Merkenbureau in reconventie zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.

3.6 Geen grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank (in overweging 5 van het bestreden vonnis) dat de vordering sub i) ter zake van gefixeerde schadevergoeding is verjaard. Het hof is daarom gebonden aan de desbetreffende beslissing van de rechtbank dat de desbetreffende vordering moest worden afgewezen.

3.7 De rechtbank heeft ook de overige vorderingen van [appellant] (inkomensschade en gemiste ontbindingsvergoeding) afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij het standpunt van [appellant] dat Merkenbureau door hem te schorsen in strijd met haar verplichtingen als goed werkgeefster handelde en dat [appellant] na die schorsing geen andere keuze had dan zelf ontslag te nemen, niet deelt. [appellant] heeft, zo overwoog de rechtbank, tegenover de gemotiveerde betwisting van Merkenbureau niet aannemelijk gemaakt dat zijn afwijzing van het aanbod de aandelen in Beheer te kopen de werkelijke en enige reden was hem te schorsen. Uit de door de rechtbank in het vonnis weergegeven feiten, correspondentie en notulen bleek dat er bezwaren bestonden tegen het functioneren van [appellant], in het bijzonder tegen zijn eigenmachtig optreden. [appellant] had zich volgens de rechtbank ook in of buiten rechte tegen de schorsing kunnen verzetten en de rechtbank kunnen verzoeken zijn arbeidsovereenkomst te ontbinden. Door op staande voet ontslag te nemen heeft [appellant] zelf het risico genomen dat hij geen inkomsten zou hebben, aldus de rechtbank.

3.8 Grief II in principaal appel richt zich tegen deze beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze berust.
In zijn toelichting op de grief voert [appellant] aan dat de aanleiding van de schorsing het – door toedoen van Merkenbureau – vastlopen van de onderhandelingen over de overname door [appellant] van de aandelen in Beheer was. Toen Merkenbureau niet voor een irreële prijs aan [appellant] verkocht kon worden, hebben de aandeelhouders besloten [appellant] goedkoop te lozen, zo voert hij aan.

3.9 Ook deze grief faalt. [appellant] heeft ook in hoger beroep zijn stelling dat de werkelijke reden voor de schorsing het vastlopen van de onderhandelingen over de overname van de aandelen in Merkenbureau was, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde], onvoldoende onderbouwd. Hij herhaalt in zijn memorie van grieven zijn zienswijze over de gang van zaken rond de onderhandelingen over de verkoop aan hem van de aandelen in (de aandeelhouder in) Merkenbureau maar betwist niet de juistheid van de notulen van de buitengewone aandeelhoudersvergadering van 1 mei 2002, waaruit blijkt dat het hem bekend was dat de aandeelhouder in Merkenbureau een groot aantal bezwaren tegen zijn functioneren had en die bezwaren toen de onderhandelingen over de overname van de aandelen waren mislukt, een schorsing van [appellant] in afwachting van nader onderzoek rechtvaardigden. De door [appellant] onder de eerste grief genoemde producties 3, 7 en 10 leiden, gezien het vooroverwogene, niet tot een ander oordeel. Op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft de rechtbank ook overwogen dat [appellant] na de schorsing andere keuzes had dan ontslag te nemen. Merkenbureau is derhalve niet schadeplichtig door de wijze waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. De vorderingen ter zake van inkomensschade en gemiste ontbindingsvergoeding zijn terecht afgewezen.

3.10 De grief in incidenteel appel strekt er toe alsnog een veroordeling van [appellant] te verkrijgen tot betaling van wettelijke rente over het in reconventie toegewezen bedrag van € 6.806,50. [geïntimeerde] heeft zijn eis overeenkomstig vermeerderd. Hij stelt dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf 1 december 2001 omdat het bedrag waarvan terugbetaling wordt gevorderd “ergens in november 2001” aan [appellant] is betaald, althans met ingang van 10 september 2003, de datum waarop de eis in reconventie werd ingesteld.

3.11 [appellant] stelt in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel dat hij zich met het vonnis in reconventie kan verenigen en aan de daarin neergelegde veroordeling heeft voldaan, maar geeft niet aan wanneer hij het op grond van het vonnis verschuldigde heeft betaald. Anders dan [appellant] voorts suggereert betekent het feit dat hij het verschuldigde bedrag inmiddels (in hoofdsom) zou hebben betaald niet dat hij geen wettelijke rente verschuldigd is over het tijdvak tussen de dag dat hij ter zake van die betaling in verzuim raakte en de dag van betaling. De vordering is mitsdien toewijsbaar met ingang van 10 september 2003 nu niet gesteld of gebleken is dat [appellant] met ingang van een eerdere datum in verzuim geraakt is doordat hij,na ter zake uitdrukkelijk in gebreke te zijn gesteld, niet heeft betaald.

3.12 [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel dan het voorgaande nopen. Zijn bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.

4. Conclusie en kosten

De grieven in principaal appel falen. De grief in incidenteel appel slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal zowel in conventie als in reconventie worden bekrachtigd. De veroordeling in reconventie zal worden aangevuld met een veroordeling de wettelijke rente te betalen over het toegewezen bedrag vanaf 10 september 2003.

Als de in het ongelijk gestelde partij, wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure in principaal en in incidenteel appel.

5. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis van 25 augustus 2004 zowel in conventie als in reconventie gewezen met dien verstande dat [appellant] tevens wordt veroordeeld de wettelijke rente te betalen over het bedrag van € 6.806,50 tot het betalen waarvan hij in reconventie is veroordeeld over de periode van 10 september 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in (principaal en incidenteel) appel, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op € 4.280,– aan verschotten, op € 894,– aan salaris voor het principale appel en op
€ 447,– aan salaris voor het incidentele appel.

Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, A.M.A. Verscheure en J. Blokland en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 december 2011.

LJN: BX7316, Gerechtshof Amsterdam , 106.002.152/02

Auteur: de Redactie

Een team van BTW-deskundigen is continue bezig met jou te informeren over alles wat met BTW of omzetbelasting te maken heeft, zoals nieuwsberichten over BTW, wijzigingen van wetgeving, wijziging van BTW-tarieven en veel meer informatie over BTW.

Deel deze post op